Het duingebied Botgat ligt in de Noordduinen. Het is een verdieping met een poel waar vroeger het vee uit kon drinken. Nu ligt er een rond, schraal stuk grasland. Wij hebben er een wandelpad omheen gelegd en een uitkijktorentje neergezet, zodat iedereen kan zien wat hier gebeurd is. In het Botgat gebied lag nog niet lang geleden een schietbaan van Defensie, met gebouwtjes en veel beton. Dat is allemaal opgeruimd en mag weer natuur worden. In het gebied zijn veel tapuiten te vinden, zeker de helft van alle tapuiten in de Noordduinen broedt dan ook hier. Deze vogelsoort broedt in konijnenholen en ze houden van laag duingras. Het is erg kenmerkend dat er geen bos-groei aanwezig is in het Botgat gebied. 

Index:

1. Roodborsttapuit

2. Tapuit

3. Wulp

4. Kneu

5. Spreeuw

6. Grasmus

7. Graspieper

8. Fazant

9. Putter

10. Fitis

11. Rouwkwikstaart

12. Witte Kwikstaart

13. Gele Kwikstaart

14. Buizerd

15. Ekster

1. (15 augustus 2020)... roodborsttapuit: In het westen van ons land komt de soort in vrijwel alle blokken van de kustzone voor, hetgeen ook op de Waddeneilanden het geval is. De voorkeur gaat daar uit naar open duinterreinen met kleine bosjes en heesters, duinvalleien en randen van duingraslandjes.

foto's onder: 13 juni 2021.

Foto's boven Roodborsttapuit man; Foto's onder: Roodborsttapuit  vrouw 23 maart 2023

2. (15 augustus 2020)...Tapuit: Tapuiten zijn op de grond levende vogels van duinen en heidevelden, in het buitenland ook van droge graslanden, hoogvenen, rotsige hellingen en toendra's. Tapuiten broeden in holen, vaak een konijnenhol. Het uit insecten en ander klein gedierte bestaande voedsel wordt liefst op schaars begroeide, insectenrijke plaatsen verzameld. Tapuiten zijn trekvogels en overwinteren op de Afrikaanse savannen. Het gaat niet goed met de tapuit in Nederland. 

3. (20 november 2020)...wulp: Grote, lichtbruine steltloper met lange poten en een zeer opvallende lange, omlaag gebogen snavel. Leefgebied in open heide- en hoogveengebieden, open duinen, laagveengebieden met gemaaid rietland, graslanden in halfopen agrarisch gebied, open akkerbouwgebieden. Vaak ook in droge gebieden i.t.t. meeste andere steltlopers. Buiten broedtijd in getijdengebieden (wadplaten vooral), op akkers en graslanden.

4. (13 juni 2021) Kneu: Het mannetje heeft grijsbruine kop met rood voorhoofd en rode boven borst. De rug en de mantel zijn kaneelkleurig bruin, de keel is witachtig, de buik is licht bruingeel. De gevorkte donkerbruine staart heeft witte veerranden. De borst is bruingeel met donkere lengtestreepjes. In het winterkleed is het rood van kop en borst slechts zwak aangeduid. en hebben alle veren brede, grijze randen. Het wijfje mist het rood aan kop en borst.

5. 13 juni 2021: Binnen Europa wonen de meeste spreeuwen in België, Noord Frankrijk en het zuiden van Engeland. In de winter zijn er echter ook veel spreeuwen in Nederland te vinden. Dit komt doordat spreeuwen de meest noordelijke en oostelijke gebieden van Europa verlaten in de winter. Ze komen dan in Nederland overwinteren. Daarom vindt u in Nederland tijdens de winter meer spreeuwen dan tijdens het broedseizoen. 

Toch zijn de spreeuwen in mindere mate ook tijdens het broedseizoen in Nederland te vinden. Helaas neemt het aantal spreeuwen steeds meer af door een verminderd aantal geschikte broedplaatsen. Spreeuwen broeden het liefst op een hoge en beschutte plekken. Daarom kiezen ze vaak voor bomen en kieren/gaten in gebouwen om een nest te bouwen. Denk bijvoorbeeld aan de nestjes die u vaak in hoekjes van treinstations tegen komt. Ook de nestkast is een goede uitkomst voor de spreeuw.

Spreeuwen broeden van half april tot juni, waarin ze vaak twee keer leggen. Een legsel heeft gemiddeld 5 eieren. De broedduur van een spreeuwennest is 11 tot 13 dagen. Daarna blijven ze nog 19 tot 24 dagen in het nest voordat ze uitvliegen.

6. (13 juni 2021) Grasmus: Het mannetje heeft een grijze kop en wangen, witte keel en bruine bovendelen met roestoranjekleurige vleugels. De staart is vrij lang en heeft witte buitenste stuurpennen. De onderzijde is vuilwit. Het wijfje heeft een meer bruinachtige kop en is doffer. Is een algemene broedvogel van open terrein met struiken, hakhout en laag geboomte. De broedtijd valt van begin mei tot in augustus. Twee broedsels per jaar. In de paartijd telkens met opgericht kuifje en gespreide staart opvliegend uit de begroeiing, om even later druk zingend weer terug te vallen. Het voedsel bestaat uit allerlei insecten en larven, soms peulvruchten, in de nazomer ook bessen. Onze broedvogels keren terug in april en begin mei. Doortrek nog in mei tot diep in juni. Herfsttrek vanaf half juli, voornamelijk in augustus en september, soms nog in oktober.

7. (13 juni 2021): De graspieper is ongeveer 15 centimeter lang en heeft een slanke, bruine lichaamsbouw. Het verenkleed van de graspieper is overwegend bruin, met donkere strepen op de rug en vleugels. Mannetjes en vrouwtjes hebben een vergelijkbaar uiterlijk, maar tijdens het broedseizoen kunnen mannetjes een verhoogde intensiteit van de kleuren vertonen.

Graspiepers komen voornamelijk voor in open graslanden, akkers, heidevelden en duinen. Ze geven de voorkeur aan gebieden met kort gras waar ze gemakkelijk kunnen foerageren. In Nederland zijn ze veel te vinden in agrarische gebieden met weilanden en akkers.

Het broedseizoen van de graspieper begint in april en duurt tot augustus. Tijdens deze periode bouwen de vogels hun nest op de grond, meestal verborgen tussen het gras of struikgewas. Het nest is een komvormige structuur gemaakt van gras en andere plantaardige materialen. Tijdens het broedseizoen legt het vrouwtje meestal 4 tot 6 eieren, die ze gedurende ongeveer 12 tot 14 dagen broedt. Beide ouders zijn betrokken bij het broeden en het voeren van de jongen. Na ongeveer 10 tot 14 dagen verlaten de jonge graspiepers het nest en worden ze zelfstandig.

8. (13 juni 2021): Fazanten hebben over het algemeen een groot formaat en een opvallend verenkleed. Ze hebben lange staarten, sterke snavels en krachtige poten. De mannetjes, ook wel haantjes genoemd, zijn vaak kleurrijker dan de vrouwtjes. Ze hebben prachtige veren in verschillende tinten rood, bruin, groen en blauw. De vrouwtjes, ook wel hennen genoemd, hebben meestal een minder opvallend verenkleed, vaak in schutkleuren zoals bruin en grijs. Het uiterlijk van fazanten kan sterk variëren tussen verschillende soorten. Fazanten staan ook bekend om hun karakteristieke geluiden. Het mannetje produceert een luide roep, vaak een combinatie van kraaien en fluiten, om zijn territorium af te bakenen en vrouwtjes aan te trekken. Deze geluiden kunnen variëren tussen verschillende soorten fazanten, maar zijn meestal luid en indrukwekkend.

Fazanten staan ook bekend om hun karakteristieke geluiden. Het mannetje produceert een luide roep, vaak een combinatie van kraaien en fluiten, om zijn territorium af te bakenen en vrouwtjes aan te trekken. Deze geluiden kunnen variëren tussen verschillende soorten fazanten, maar zijn meestal luid en indrukwekkend.

De voortplantingsgewoonten van fazanten variëren tussen verschillende soorten. Over het algemeen zijn fazanten polygaam, wat betekent dat mannetjes meerdere vrouwtjes hebben. Tijdens het broedseizoen voeren mannetjes vaak indrukwekkende paringsrituelen uit om vrouwtjes aan te trekken. Ze pronken met hun kleurrijke verenkleed, maken luide geluiden en voeren soms complexe dansen uit. Vrouwtjes bouwen nesten op de grond en leggen eieren die ze zelf bebroeden. Het broedseizoen van fazanten varieert afhankelijk van de soort en het leefgebied. Over het algemeen vindt de voortplanting plaats in het voorjaar en de zomer, wanneer voedsel overvloedig is en de omstandigheden gunstig zijn. Het broedseizoen is een belangrijke periode voor fazanten, waarin ze zich voortplanten en hun populaties in stand houden.

Wilde kamperfoelie

9. (1 juli 2021): De putter heeft een opvallend uiterlijk met zijn felgekleurde verenkleed. Het mannetje heeft een rood gezichtsmasker, zwarte vleugels met gele strepen, een zwarte staart en een witte buik. Het vrouwtje daarentegen heeft een iets minder felgekleurd verenkleed, met een lichtroze gezichtsmasker en minder uitgesproken strepen op de vleugels.

De putter komt veel voor in Nederland en komt voornamelijk voor in parken, tuinen, bossen en open graslanden. Deze vogel heeft een voorkeur voor gebieden met voldoende bomen en struiken waarin hij kan nestelen en voldoende voedsel kan vinden.

De putter bouwt zijn nest in bomen, struiken of in dichte begroeiing. Het nest wordt gemaakt van takjes, mos en ander plantaardig materiaal. Het vrouwtje legt gemiddeld vier tot zes eieren, die zij gedurende twee weken bebroedt. Na het uitkomen worden de jongen nog enkele weken gevoerd door beide ouders, voordat ze zelfstandig genoeg zijn om uit te vliegen. Het broedseizoen van de putter loopt van april tot juli. Tijdens deze periode is de putter extra actief en zijn de mannetjes vaak luidruchtig aan het zingen om een partner aan te trekken. Na het broedseizoen vormen putters soms kleine groepen, die gezamenlijk voedsel zoeken en zich voorbereiden op de winter.

De putter is een zaadeter en voedt zich voornamelijk met zaden van distels, paardebloemen en andere kruidachtige planten. Daarnaast eet de putter ook insecten, vooral tijdens het broedseizoen. Hierdoor is de putter goed aangepast aan zowel het zomerse als het winterse voedselaanbod.

De Noordduinen een bol werk van tapuit in de kop van Noord-Holland.  Een lang gerekte strook duinen. Dit zijn zogenaamde grijze duinen, het gebied kleurt grijs door de vele mossen en korstmossen die hier op het kalkarme zand groeien. Ze zijn bekend vanwege de zeldzame tapuit. Deze broedvogel is op veel plekken verdwenen maar hier broedt deze mooie vogel nog. De vogel maakt dankbaar gebruik van verlaten konijnenholen als broedplaats.

De uitstoot van stikstof door verkeer, industrie en landbouw zorgt ervoor dat grote delen van de natuur overwoekerd raken. Landschap Noord-Holland neemt hier in samenwerking met de Provincie Noord-Holland maatregelen om de negatieve effecten zoveel mogelijk teniet te doen. 

Door het duinlandschap extra aantrekkelijk te maken willen de provincie Noord-Holland, de gemeenten Den Helder en Schagen en wij het broedsucces van de tapuit bevorderen. Daarvoor is in 2017 een Tapuitenconvenant ondertekend. Van 40 broedparen nu naar een stabiele populatie van 100 broedparen in 2022. Er broeden nu 250 paartjes in heel Nederland. 

Het gebied Duinen Den Helder-Callantsoog…bestaat van noord naar zuid uit de Grafelijkheidsduinen en de Donkere Duinen, de Noordduinen (de strook tussen Den Helder en Callantsoog) en enkele nollenterreintjes en het Kooibosch ten oosten van het Callantsoog. Het noordelijk deel en de nollen zijn restanten van voormalige eilanden. In het noordelijk deel verandert het landschap van west naar oost van de zeereepduinen via een sterk geaccidenteerd landschap met valleicomplexen naar een bosrijke binnenduinrand. Over een groot deel van de duinen ontbreekt een binnenduinrand, hierdoor is een abrupte hoge steile overgang van duinen naar polders aanwezig. Het gebied heeft goed ontwikkelde duingraslanden. In 1995 is in de Grafelijkheidsduinen een natte duinvallei hersteld en langs de randen uitgebreid. In de Noordduinen zijn in de afgesnoerde strandvlakte bij het Botgat vochtige duinvalleien aanwezig. De nollen behoren tot de Oude Duinen; hier zijn duingraslanden aanwezig.

10. (11 mei 2024): De fitis behoort tot een groep kleine bruingroene zangvogels die in uiterlijk sterk op elkaar lijken. De fitis laat zich binnen deze groep moeilijk onderscheiden van de tjiftjaf. Maar de zang van de fitis is onmiskenbaar: een zacht, melancholiek fluitend, aflopend riedeltje. De fitis broedt op de grond en zoekt zijn voedsel in struwelen.

De fitis is het makkelijkst te herkennen aan zijn melodieuze aflopende zang. Valt verder op door een lichte wenkbrauwstreep en een geelwitte keel en borst. Hij heeft bruinroze poten, in tegenstelling tot de tjiftjaf die donkere pootjes heeft. De fitis heeft ook langere vleugels dan de tjiftjaf.

De fitis is een insecteneter en voedt zich voornamelijk met kleine insecten, zoals muggen, vliegen en kevers. Daarnaast eet hij ook kleine spinnetjes en andere geleedpotigen. De fitis zoekt zijn voedsel voornamelijk in de boomtoppen, waar hij behendig tussen de takken door klautert.

De fitis bouwt zijn nestje op de grond, meestal goed verstopt onder bladeren en gras. Het nestje bestaat uit gras, mos en boomschors, en wordt bekleed met fijne materialen zoals veertjes en haren. Het vrouwtje legt gemiddeld 5 tot 6 eieren, die ze zelf uitbroedt. Na ongeveer 12 tot 14 dagen komen de eieren uit en worden de jongen gevoed met insecten die door beide ouders worden verzameld. Het broedseizoen van de fitis begint meestal in april en duurt tot juli. Tijdens deze periode zijn de fitis en zijn zang het meest actief. Na het broedseizoen trekken veel fitissen weer naar warmere gebieden om te overwinteren.

11. (6 april 2025) De Britse vorm, de rouwkwikstaart: De rouwkwikstaart lijkt erg op de witte kwikstaart en wordt ook wel als ondersoort beschouwd. De rug is geheel zwart i.p.v. het grijs dat de 'witte' heeft en hij heeft twee opvallend witte vleugelstrepen. In Nederland worden vooral in het voorjaar regelmatig rouwkwikstaarten gezien, met name langs de kust. Soms komen ze ook tot broeden, maar zijn dan vaak gepaard met een witte kwikstaart. Zuivere paartjes broedende rouwkwikstaarten in Nederland zijn zeldzaam.

Tussen de witte kwikstaarten worden vooral in maart en april regelmatig rouwkwikstaarten gezien, die veel zeldzamer zijn. De volwassen mannetjes zijn bijzonder opvallend en eenvoudig te herkennen. De mantel is fluweelzwart, de flanken donkergrijs en de randen op de vleugeldekveren en de schouderveren zijn breed en wit. Een veel contrastrijkere vogel dan de witte kwikstaart. Vrouwtjes zijn lastiger te herkennen. Deze hebben geen fluweelzwarte, maar een donkergrijze rug en bovendien minder contrastrijke vleugels. En dan komen er in Nederland regelmatig hybride vormen tussen witte en rouwkwikstaart voor, vooral in het westen van het land.

Rouwkwikstaarten hebben net als witte kwikstaarten een voorkeur voor een open landschap, industrieterreinen, boerenerven, weilanden en andere open plekken waar insecten te vinden zijn.

In het voorjaar - hoofdzakelijk in maart en begin april - via het vasteland van Europa naar de broedplaatsen in Groot-Brittannië, waar de vogel algemeen is. In Nederland wordt de vogel langs de kust waargenomen. Nederland ligt aan de oostrand van het broedgebied. In het najaar gaat de trek vanuit de broedplaatsen in een rechte lijn naar het zuiden richting Noordwest-Frankrijk en verder zuidwaarts naar tropisch Afrika. Najaarstrek wordt vrijwel niet waargenomen in Nederland.

12. ( 6 april 2025) Witte kwikstaart: De witte kwikstaart is een van de meest algemene broedvogels van Nederland. Vooral op het platteland te vinden. Op erven maar ook tussen de poten van koeien, paarden en schapen in de hoop dat die insecten of larven omhoogduwen. De witte kwikstaart beweegt voortdurend zijn staart op en neer. Broeden doen ze in schuren, nissen, onder dakpannen, maar ook in slootkanten en in de zeereep. Meestal in de menselijke omgeving.

Zwart-wit met witte vleugelstrepen en zwarte keel in prachtkleed. Het vrouwtje is minder uitgesproken zwart-wit getekend. De witte kwikstaart heeft een lange staart die voortdurend heen en weer wordt bewogen. Jonge vogels zijn valer en hebben veel wit op de kop. Diepe golvende vlucht. De witte kwikstaart lijkt veel op de rouwkwikstaart. Bij die soort heeft de man echter een zwarte rug die overgaat in zwarte kopkap en in andere kleden verschilt de rouwkwikstaart van de 'witte kwik' door de zwarte stuit en donkergrijze flanken en meer wit in de vleugel. 

De witte kwikstaart kun je tegenkomen in min of meer open land: platteland, akkers, gorzen en slikken, graslanden, oevers, park en tuin, golfbanen, stedelijk gebied, industrieterreinen en op meer uitgestrekte weilanden. Overal waar insecten te vinden zijn. Tijdens broedtijd een voorkeur voor het kleinschalig cultuurlandschap. Bijna nergens in hoge dichtheden. Vanaf juli verzamelen zich groepjes, meestal jonge vogels, op plekken met veel voedsel. Ze slapen dan samen met enkele honderden vogels.

Broedt van april tot augustus. Heeft één à twee nesten per jaar met meestal 4-6 eieren. Broedduur: 12-14 dagen. Nestelt vooral op het platteland, vaak op huizen, schuren of onder bruggen. De jongen zitten zo'n 13-14 dagen op het nest. Ze worden na het uitvliegen nog zo'n 4-7 dagen gevoerd door de ouders.

Nederlandse witte kwikstaarten trekken van half september tot eind november in zuidwestelijke richting via het Iberisch schiereiland naar Marokko. Doortrekkers te zien in het hele land vanaf eind februari tot eind april, en in het najaar van half september tot half november. In maart keren de witte kwikstaarten massaal terug. Dan te zien op drassige weilanden, daarna heeft elke boerderij zijn eigen paar. Als overwinteraar schaars tijdens zachte winters.

13. (6 april 2025): De gele kwikstaart is een echte zomergast die helaas op de Rode Lijst is terechtgekomen. Waarschijnlijk is, zoals ook voor andere bewoners en gebruikers van het natte grasland geldt, een veranderd beheer van deze gebieden de oorzaak van de achteruitgang. Intensivering en verdroging verminderen hier de diversiteit en het totale aanbod aan insecten. Wel lijkt de gele kwikstaart over te stappen naar akkerland als broedgebied, maar de groei is daar niet zo groot dat daarmee de achteruitgang van de soort in Nederland geremd wordt.

16,5 cm. Diverse ondersoorten (soms beschouwd als soorten) komen in besproken gebied voor en met name mannetjes verschillen in verenkleed. Mannetje van nominaat flava heeft grijze kop met witte wenkbrauwstreep, groene rug en heldergele onderdelen. Staart lang, zwart met witte buitenste pennen, maar veel korter dan grote gele kwikstaart. Vrouwtje heeft groenige kop met smallere witte wenkbrauwstreep en meestal met minder geel op onderdelen; met name keel en borst bleker. Mannetje van Scandinavische ondersoort thunbergi heeft zwarte oorstreek en donkergrijze, bijna zwarte kop. Mannetje van Britse ondersoort flavissima heeft geheel gele kop, of soms met groene kruin en achterkop, en heldergele wenkbrauwstreep. Mannetje van Spaanse ondersoort iberiae heeft witte in plaats van gele keel, grijze kruin, donkergrijze oorstreek en witte wenkbrauwstreep alleen achter oog. Mannetje van Italiaanse ondersoort cinereocapilla heeft meer contrast tussen grijze kruin en zwartere oorstreek dan thunbergi en heeft witte keel. Mannetje van Balkanondersoort feldegg heeft compleet zwarte kop. Ten oosten van besproken gebied komen nog meer ondersoorten voor; subspecifieke determinatie soms bemoeilijkt door hybridisatie. Vrouwtjes zijn meestal moeilijk op ondersoort te determineren. Gedrag als van andere kwikstaarten. Maakt buiten de broedtijd gebruik van gezamenlijke slaapplaats.

Broedt in een gebied van West-Europa tot aan Kamtsjatka, van de Beringstraat en tot in Alaska. Ontbreekt op IJsland, Schotland en Ierland. Overwintert met name in Zuid-Afrika. In Nederland talrijke broedvogel, wegtrekkend, doortrekker in vrij groot aantal.

Diverse habitats, zoals weilanden, moerassen, langs rivieren, op akkers, etc., graag nabij water. Op trek en in winter vaak in drogere gebieden.

14. (6 april 2025): De buizerd is verreweg de algemeenste en meest opvallende roofvogel van Nederland, die je vaak in open land ziet, zittend op een paal of schroevend op de thermiek. Buizerds zijn erg gevarieerd qua kleur en tekening. Van donkerbruin tot bijna wit. Hij heeft zich de laatste decennia sterk uitgebreid als broedvogel en broedt ook in de lage delen van Nederland. Heeft zich ook op de Waddeneilanden gevestigd.

 

De buizerd is voor herkenning de sleutelsoort in Nederland. Is erg gevarieerd in kleur en tekening. Lichte buizerds worden vaak aangezien voor de veel zeldzamere ruigpootbuizerd; kijk voor onderscheid bij de ruigpootbuizerd. Heeft een brede, niet ver uitstekende kop, brede vleugels en een vrij korte, afgeronde staart met smalle bandjes. Vliegt met relatief snelle, ondiepe en ietwat stijve vleugelslagen. Vaak cirkelend te zien en dan worden de vleugels in een ondiepe V gehouden.

Is te vinden in uitgestrekte bossen afgewisseld met heide en boerenland, moerasbossen, boerenland met bosjes en houtwallen, duinvalleien met struweel, bosjes in steden. Combinatie van geschikte nestgelegenheid (bos of een bosje) met open land met veel voedsel is ideaal. Jaagt ook wel midden in (ouder) bos en in Nederland ook graag in weilanden en steeds vaker in steden.

Paren hebben meerdere nesten in een territorium en switchen van jaar op jaar, lapt ook oude nesten van andere roofvogels op. Broedt liefst in kruinen van hoge bomen, vaak tegen de rand van het bos, soms lager in struiken, heel zelden zelfs op de grond. Bouwt nest van takken en twijgen. Het nest is groot, ongeveer een meter in doorsnede en 60 cm diep. Zulke grote roofvogelnesten heten een horst. Buizerds gebruiken ook het nest van het vorig jaar door het te renoveren. Broedtijd vooral april-mei. Eén legsel, meestal 2-4 eieren. De eieren zijn wittig met bruine vlekken. Broedduur 33-38 dagen, begint na leg eerste ei met broeden. De vrouw geeft het eten aan de jongen dat door de man wordt aangevoerd. Vanaf dat de jongen drie weken oud zijn, begint ook het vrouwtje prooien aan te voeren. Jongen vliegen uit na 50-60 dagen, maar worden nog 6-8 weken gevoerd.

In voedselkeuze. Vooral kleine zoogdieren, zoals woelmuizen (in Nederland veel veldmuis, rosse woelmuis) en jonge konijnen. Ook regenwormen, kevers, amfibieën, jonge vogels en aas. Over het algemeen geen snelle jager, maar kan soms vogels en volwassen konijnen pakken. Jaagt vooral vanaf zitplaats laag boven de grond. Bidt ook, vooral in de zomer in open gebieden.

De noordelijkste broedgebieden in Europa (Noord-Scandinavië, Finland en Noord-Rusland) worden in september-oktober geheel verlaten. Veel Noorse en Zweedse buizerds trekken via Zuid-Zweden naar het zuiden en zuidwesten van Europa, ook naar Nederland. Onze broedvogels overwinteren grotendeels in eigen land. Populatie wordt aangevuld met Scandinavische vogels. Vooral in maart en april trekken deze weer terug. Stuwing langs kustlijnen, zoals bij Falsterbo, Zuid-Zweden.

15. (6 april 2025): Eksters zijn niet aaibaar. Hoewel het buitengewoon intelligente vogels zijn, worden ze door menigeen verguisd. Wanneer je eenmaal het predicaat hebt van eierrover en kuikenverslinder, kom je hier niet gemakkelijk meer vanaf. Bovendien zouden er ´teveel zijn´ en ‘komen er steeds meer bij’, zo wordt vaak gemopperd. Zeker in het broedseizoen worden eksters met argusogen bekeken. Maar is dit beeld terecht?

Ook eksters hebben in het broedseizoen een nest jongen groot te brengen. En ze vullen hun dieet aan met her en der een eitje of een jong vogeltje. Dat maakt ze niet populair. Maar hun menu bestaat voor een veel groter deel uit emelten, kevers, wormen en wat wij aan voedsel laten slingeren. Het af en toe verorberen van een nestje van bijvoorbeeld een merel, hoort er ook bij en is een volkomen natuurlijk verschijnsel. En toch zijn er niet ‘teveel’ eksters, wat nogal eens wordt beweerd.

Eksternesten zijn behoorlijk fors en zeker in het najaar en de winter springen de verlaten eksternesten in de kale bomen enorm in het oog. En niet zelden zitten er meerdere nesten bij elkaar in de buurt. Maar al te snel wordt dan de conclusie getrokken dat er dus (te) veel eksters zijn; de nesten zijn immers het bewijs! De realiteit is anders. Allereerst bouwen eksters in het broedseizoen vaak meerdere nesten; lang niet al die nesten zijn dus bezet. Daarbij komt dat een deel van de nesten die wél in gebruik zijn, door andere bewoners wordt bezet. Ransuilen, maar ook torenvalken en boomvalken weten de nesten prima te waarderen als broedplaats. En mede om die reden zijn eksternesten ook beschermd. Ook buiten het broedseizoen mogen ze niet zomaar worden verwijderd en de stevige nesten waaien vaak niet zomaar uit een boom. Waar de populatie eksters gelijk blijft, kan het aantal nesten dus logischerwijs wél toenemen.

Goed, de hoeveelheid nesten zegt dus niet direct iets over de aantallen eksters. Maar hoe zit dat dan met die groepen van ‘tientallen eksters die de buurt terroriseren’? Tot hun derde levensjaar leven eksters in 'jeugdbendes'. Daarin doen ze de ervaring op die een ekster nodig heeft om jongen groot te kunnen brengen. Vrijgezelle eksters zonder territorium, die dus niet broeden, vormen zo groepen van soms enkele tientallen. Toegegeven, als er zo´n bende in de buurt zit is de aanname dat het aantal eksters toeneemt te begrijpen. Datzelfde geldt voor de winter, wanneer eksters slaapgemeenschappen vormen. Gebeurt dat nu net bij jou in de buurt, lijkt een stijging van het aantal eksters aannemelijk. En als er dan bijvoorbeeld ook nog eens grof gesnoeid of gekapt is in (gemeentelijk) groen en er veel struiken zijn verdwenen, zal een aantal kleinere zangvogels al snel geneigd zijn hun heil elders te zoeken. Maar de eksters gedijen prima wanneer er slechts bomen en gras resteren. En ja, dan spring je wel in het oog natuurlijk.  Geen kleine vogels, maar wel een hoop eksters; dat lijkt een verband!

Ogenschijnlijk. Want het onderbuikgevoel bij veel mensen dat het aantal eksters in Nederland voortdurend enorm toeneemt is zeker niet juist. Vergeleken met de jaren 80 is het aantal eksters juist fors afgenomen. Die afname duurde tot ongeveer 2000; sindsdien zien we dat de eksterpopulatie min of meer stabiel blijft.

Maak jouw eigen website met JouwWeb