Index:

1. Grote bonte specht:

2. Zanglijster

3. Koperwiek

4. Pimpelmees

5. Tjiftjaf

6. Heggenmus

7. Boompieper

8. Torenvalk

9. Fitis

De imposante kastanje- en beukenlanen verklappen de historie van Duin en Kruidberg. Ooit werd het voormalige landgoed bewoond door rijke kooplui. Nu heeft de natuur er grotendeels weer bezit van genomen. Zo overwinteren er vleermuizen in de ijskelder en staan de bomenlanen en bermen in het voorjaar vol bloeiende stinzenplanten. Konikpaarden, Shetlandpony's en Schotse Hooglanders zorgen voor de begrazing. In de natte valleien is geplagd, waardoor er vrij zeldzame planten als parnassia, gentianen en duizendguldenkruid kunnen groeien. Wie vanaf de ingang het gemarkeerde wandelpad volgt, kan bij het Kennemerstrand uitkomen. Daar zijn zoutminnende en 'zoete' planten naast elkaar te vinden bij de jonge stuifduinen. Regenwater en zoete kwel zorgen in dit zilte gebied voor extra dynamiek.

Afwisselende wandeling door bos en open duinen naar het strand.
Wandelend vanaf de hoge binnenduinrand ervaar je de overgang van eeuwenoud duinbos naar ongerepte en stuivende jonge duinen. Een tijdreis met verschillende sferen! In dit gebied leven honderden planten- en diersoorten en kom je ook sporen uit het militaire verleden tegen. Duin en Kruidberg maakt onderdeel uit van het Nationaal Park Zuid-Kennemerland. Bij dit Nationaal Park horen ook de Kennemerduinen en landgoederen Midden-Herenduin, Koningshof en Kennemergaarde.

De Duin en Kruidberg is een historisch landgoed gelegen in Santpoort-Noord, in de provincie Noord-Holland. Het landgoed heeft een rijke geschiedenis die teruggaat tot de 17e eeuw.

De geschiedenis van Duin en Kruidberg begint in 1639, toen het landgoed werd aangelegd door de Amsterdamse koopman Jacob Boreel. Hij kocht destijds een stuk duingebied en liet er een buitenplaats bouwen. Het landgoed werd vernoemd naar de duinen en de kruiden die er groeiden. De buitenplaats werd in de loop der jaren uitgebreid en verfraaid door verschillende eigenaren. In de 18e eeuw werd er een theekoepel toegevoegd en in de 19e eeuw werd het landhuis vergroot en kreeg het zijn huidige neoclassicistische uiterlijk.

Gedurende de geschiedenis van Duin en Kruidberg hebben verschillende prominente families het landgoed in bezit gehad. Een van de bekendste eigenaren was de familie Boreel, die het landgoed stichtte. Zij waren een invloedrijke Amsterdamse familie met connecties in de politiek en het bedrijfsleven. In de 19e eeuw werd Duin en Kruidberg eigendom van de familie Cremer, een andere welgestelde Amsterdamse familie. Zij lieten het landhuis uitbreiden en verfraaien, waardoor het zijn huidige grandeur kreeg. In de 20e eeuw werd het landgoed overgenomen door de familie Van der Vorm, een rijke Rotterdamse familie. Zij hebben zich ingezet voor het behoud en de restauratie van Duin en Kruidberg, waardoor het landgoed tot op de dag van vandaag in goede staat verkeert.

Gedurende de geschiedenis heeft Duin en Kruidberg verschillende functies gehad. In de 17e en 18e eeuw diende het landgoed voornamelijk als buitenverblijf voor de eigenaren. Zij konden hier genieten van de rust en de natuur, ver weg van de drukte van de stad. In de 19e eeuw werd Duin en Kruidberg ook gebruikt als jachthuis. De eigenaren gingen hier op jacht en nodigden gasten uit voor uitgebreide jachtpartijen. Het landgoed bood hiervoor de ideale omgeving, met zijn uitgestrekte bossen en duinen. In de 20e eeuw werd Duin en Kruidberg omgevormd tot een hotel en conferentieoord. Het landhuis werd gerestaureerd en ingericht als luxe hotel, waar gasten konden genieten van de prachtige omgeving en de uitstekende faciliteiten. 

Vandaag de dag is Duin en Kruidberg nog steeds in gebruik als hotel en conferentieoord. Het landgoed is uitgebreid met moderne bijgebouwen en biedt een breed scala aan faciliteiten voor zowel zakelijke als recreatieve gasten. Daarnaast is Duin en Kruidberg ook opengesteld voor publiek. Het landgoed is een geliefde plek voor wandelaars en natuurliefhebbers, die hier kunnen genieten van de prachtige natuur en de rijke geschiedenis van het landgoed. Kortom, Duin en Kruidberg is een historisch landgoed met een rijke geschiedenis. Vanaf de oorsprong in de 17e eeuw tot de huidige status als hotel en conferentieoord, heeft het landgoed verschillende functies gehad en is het in handen geweest van prominente families. Het is een plek waar natuur, geschiedenis en luxe samenkomen.

1. (5 oktober 2024):   De grote bonte specht is een vogel uit de familie van de spechten. Het is een talrijke en wijdverbreide standvogel.  De grote bonte specht broedt in bossen en allerlei cultuurlandschappen. De grote bonte specht zoekt zijn voedsel in vrijwel alle vegetatielagen. In de zomer voedt hij zich voornamelijk met insecten en andere ongewervelden, in de winter vooral met plantaardig voedsel, zoals zaden van naaldbomen.

Net als alle spechten is de grote bonte specht een holenbroeder. De nestholte wordt aan het einde van een kalenderjaar door het mannetje uitgehakt in een zachtere houtsoort van een volgroeide boom. Hij vertoont geen voorkeur voor een bepaalde boomsoort en maakt het nest in zowel naald- als loofbomen. Ook oude nestholtes worden soms gebruikt, al nestelt de grote bonte specht nooit in een nestkast. De nestholte is doorgaans vijftien tot dertig centimeter diep en heeft een met houtsnippers beklede bodem. Wanneer een mannetje rond december een nieuwe nestholte heeft uitgehakt of een oude heeft uitgekozen, begint hij met zijn geroffel dat dient als hofmakerij. Als een vrouwtje in het territorium deze roffel beantwoordt, volgt er verder baltsgedrag. Deze omvat onder andere dreigende bewegingen, zoals het opzetten van de kopveren. In april en mei worden vier tot zeven crème-witte eieren gelegd, die in elf tot dertien dagen worden uitgebroed. De jongen worden drie tot vier weken door beide ouders gevoerd, alvorens ze uitvliegen. In de tweede helft van deze periode is dit nest eenvoudig te ontdekken, daar de jongen dicht bij het vlieggat continu om de ouders roepen.

2.(10 december 2024): De zanglijster is een algemene broedvogel in tuinen, parken en bossen. Een bekende eigenschap van de zanglijster is het stukslaan van slakkenhuisjes op stenen en tegels, maar ook takken, zodat zij bij het vlees kunnen komen. De zanglijster zingt uitbundig, met gevarieerde strofen maar met een kenmerkende herhaling van meestal driemaal hetzelfde geluid

De zanglijster heeft egaal bruine bovendelen en een lichte borst met pijlpuntige vlekken. Deze vlekken zijn een belangrijk verschil met de grote lijster, waarvan de vlekken ronder zijn. Zanglijsters beginnen al in januari uitbundig te zingen, vanaf een uitkijkpunt, de nok van het dak of in het topje van een boom. Aanwezigheid van zanglijsters is ook af te leiden uit de aanwezigheid van een ‘smidse’: een steen met daaromheen stukgeslagen slakkenhuisjes.

De zanglijster eet naast regenwormen ook insecten, duizendpoten en pissebedden. Slakken vormen een belangrijke voedselbron. De slakkenhuisjes worden met een stevige nekzwaai tegen een steen stuk gemept zodat de slak uit haar huisje kan worden getrokken. Vaak wordt hiervoor eenzelfde steen gebruikt, waarrond dan vele stukgeslagen huisjes liggen (een lijstersmidse). Tegen het eind van de zomer maakt ook fruit deel uit van haar dieet. Ze foerageren steeds op de grond.

De binnenkant van het nest van de Zanglijster is opmerkelijk. De zanglijster bekleedt haar nest met een dun laagje leem waarop een binnenbekleding uit houtmolm wordt aangebracht. Voordat de houtmolm wordt aangebracht, wordt die met de snavel fijn gebeten en met speeksel of water doorweekt. Door met de borst op de geknede bestanddelen van de binnenlaag te duwen, brengt de zanglijster het lemen pleisterwerk op de vereiste dikte en wordt de diepe nest kom gepolijst. De zanglijster baadt zich tijdens de nestbouw geregeld in plasjes om de binnenlaag optimaal te kunnen gladstrijken. In plaats van leem wordt soms ook paardenmest gebruikt. De aanleg van de lemen binnenkant vereist droog weer. De voordelen van leembekleding: het nest is stevig en kan later opnieuw worden gebruikt; de leembekleding beperkt vermoedelijk het aantal nestparasieten.

3. (30 maart 2025): Koperwieken zijn echte nomaden die iedere winter in grote zwermen naar het zuiden trekken. De koperwiek is een kleine lijstersoort, met koperrode flanken en oksels. Koperwieken broeden in de naald- en berkenbossen van Noord-Europa en Azië. In de winter trekken ze in het donker in grote zwermen naar het zuiden. In Nederland zijn het echte wintergasten die, meestal in groepjes, vooral op en nabij bes- en vruchtendragende struiken in parken en tuinen te zien zijn. Uit terugmeldingen van geringde koperwieken is gebleken dat deze vogels echte nomaden zijn die niet iedere winter terugkeren naar dezelfde gebieden. Zo werden in Engeland geringde exemplaren de achtereenvolgende winters teruggevonden in Turkije, Libanon en Iran.

Koperwieken zijn omnivoren die zich het hele jaar door met insecten, wormen en slakken voeden. In de winter en herfst wordt dit dieet aangevuld met bessen, vruchten en zaden.

De broedperiode van koperwieken verloopt van april tot juni. Ze leggen gemiddeld zes eieren, die na twee weken uitkomen. De jongen vliegen na 15 dagen uit, maar zijn dan nog twee weken afhankelijk van beide ouders. In die tijd leren ze van hun ouders alles wat ze moeten weten om zelfstandig te kunnen overleven.

De koperwiek is een middelgrote zangvogel en meet ongeveer 21 tot 24 centimeter in lengte. Met zijn compacte formaat en slanke lichaamsbouw beweegt hij zich behendig door struiken en bomen, op zoek naar voedsel. De vleugelspanwijdte van een koperwiek ligt tussen 33 en 35 centimeter, wat hem in staat stelt om lange afstanden af te leggen tijdens zijn migraties. Zijn lichte lichaamsgewicht, dat gemiddeld rond de 50 tot 75 gram ligt, maakt hem een snelle en wendbare vlieger. Ondanks zijn bescheiden formaat is de koperwiek een krachtige vogel, vooral tijdens zijn jaarlijkse trektochten vanuit het noorden van Europa naar Nederland en andere zuidelijke regio’s.

Koperwieken zijn overdag actief en het meest zichtbaar in de vroege ochtend en namiddag. Tijdens deze periodes zijn ze druk bezig met het zoeken naar voedsel, zoals bessen en insecten, vooral in de wintermaanden wanneer ze in Nederland overwinteren. In groepjes trekken ze rond op zoek naar voedselrijke plekken en zijn vaak te zien in bossen, parken en open velden. Tijdens de migratieperiode in de herfst en lente zijn koperwieken ook ’s nachts actief. Ze gebruiken de nacht om lange afstanden af te leggen tijdens hun trek van en naar hun broedgebieden in Scandinavië en Rusland. Dit gedrag is een slimme overlevingsstrategie om roofdieren te vermijden en koelere temperaturen te benutten voor hun tocht.

4. (30 maart 2025): De pimpelmees is een actief vogeltje met een gele borst, een wit kopje met opvallend blauw ‘petje’, een smalle, zwarte oogstreep en blauwachtige vleugels. Het mannetje is feller van kleur dan het vrouwtje. Een jonge pimpelmees heeft eerder een gelige kop met een groenachtige pet.
De pimpelmees is kleiner dan de koolmees. Ze zijn heel actief en bewegen vaak heel snel. In boogjes zweeft hij van boom tot boom en hangen soms ondersteboven aan takken om voedsel te zoeken.

De pimpelmees eet vooral insecten (bladluizen), larven en spinnen. In het najaar wordt overgeschakeld op zaden en vruchten en zoeken ze ook voedsel op voedertafels. Ze zijn verzot op vetbollen, ongezouten pinda's en zadenmengsels.
In de herfst en de winter zit de pimpelmees vaak in het riet, waar ze zich voedt met in rietstengels overwinterende insectenlarven.

Pimpelmezen bouwen hun nest in oude boomholten of nestkasten. Zij markeren de plek met hun snavels. De broedperiode is van eind maart tot juli met een of twee legsels. Het vrouwtje maakt het nest van mos, gras haren, veren, en ander zacht materiaal en legt daarin een legsel van 6-12 roodgevlekte witte eieren. Tijdens het broeden brengt het mannetje haar het voedsel dat ze nodig heeft. Na twee weken komen de eitjes uit waarna beide ouders de jongen voeren. Om geen roofdieren aan te trekken, brengen de ouders de ontlasting van de jongen, die in een speciaal vliesje verpakt is, ver van het nest. De eierschalen worden door de ouders opgegeten. De jongen zitten 18-21 dagen op het nest voordat ze uitvliegen en worden dan nog 2-3 weken gevoerd.

Pimpelmezen kunnen ultraviolet licht waarnemen. Kleuren lichten daardoor feller op voor soortgenoten. Het gekleurde 'petje' maakt het meeste indruk op het vrouwtje. Hoe hoger de reflectie, hoe aantrekkelijker de man en hoe meer energie het vrouwtje aan de jongen besteedt. In sommige jaren komen vanaf oktober - november grote aantallen pimpelmezen uit Oost-Europa (Polen, Baltische staten, zelfs Rusland) bij ons overwinteren.

5. (30 maart 2025) tjiftjaf: Eind februari, begin maart kun je al tjiftjaffen horen zingen. De eerste zonnige dag met niet al te veel wind kan het raak zijn, een dag om er speciaal op uit te trekken om deze lentebode bij uitstek te verwelkomen.

De tjiftjaf is een kleine, onopvallende vogel die zich meestal in boomkruinen bevindt. De vogel lijkt sterk op de fitis, maar heeft bijna zwarte poten, terwijl de poten van de fitis veel lichter zijn. Het beste kenmerk van de tjiftjaf is echter de typische zang, een duidelijk herkenbaar tjif tjaf tjaf tjif tjif. Ook laat de vogel soms een luide toon horen.

 Qua uiterlijk lijkt hij sterk op de fitis, maar bevindt zich vaker in hoger bos. De tjiftjaf heeft donkere poten en kortere vleugels. Hij vliegt rusteloos door de vegetatie en slaat tijdens het voedsel zoeken langzaam met zijn staart. Een fitis doet dit nooit.

Broedt op of nabij de grond in bossen en allerlei halfopen landschappen met bomen en struiken, inclusief stedelijk gebied. De tjiftjaf heeft een voorkeur voor oudere loofbossen en gemengde bossen, maar is eigenlijk overal te zien waar bomen en struiken aanwezig zijn. Dus ook in parken en tuinen. Belangrijk is wel dat de bodem bedekt is met dichte vegetatie

Trekt grotendeels weg van begin augustus tot medio oktober naar het zuiden om in Spanje en Portugal of Noord-Afrika, vooral Marokko, te overwinteren. Trekt vooral 's nachts. In Europa trekt het vrouwtje verder zuidwaarts dan het mannetje. Gaat tussen april en half mei weer terug naar het broedgebied.

6. (30 maart 2025) Heggenmus: Het is een beetje het grijze mu(i)sje van de tuinvogels… Het is één van de meest voorkomende broedvogels van Nederland, maar toch bij veel mensen een vrij onbekend vogeltje. Waarom is de heggenmus zo’n relatief onbekend vogeltje? Misschien ligt het aan het uiterlijk? Ze hebben een vrij onopvallend bruin met blauw-grijs verenkleed met wat donkere rugstrepen die doorlopen tot op de kop. Tussen het mannetje en vrouwtje zit geen verschil, ze hebben hetzelfde verenkleed. Ze zijn ongeveer 14 cm groot en hebben lichte pootjes. Ze lijken wel een beetje op een huismus, maar omdat de heggenmus een insecteneter is, is het snaveltje is slanker.

Heggenmussen houden van plekken met struiken en heggen. Het is een talrijke broedvogel die in het hele land te vinden is. Je komt ze vrijwel overal tegen, in steden en dorpen zijn ze het talrijkste, waar ze het meest voorkomen in tuinen. Je hebt ook grote kans om ze te treffen in parken, bossen, houtwallen en kleinschalige landbouwgebieden. Alleen in de grote landbouwgebieden van Friesland en Groningen ontbreken ze. Komt het door zijn ietwat stiekeme gedrag? Heggenmussen vliegen niet veel, maar scharrelen graag onder heggen en struiken om voedsel te zoeken. Als een stil muisje hoppen ze sneaky over de grond, op zoek naar voedsel. Heggenmussen eten vooral insecten, spinnetjes en kleine ongewervelde dieren. In de winter komen ze wat meer uit hun schulp en bezoeken ze graag een voederplek in de tuin. Je vindt ze dan meestal onder de voertafel, waar ze de zaden oppikken die de andere vogels hebben gemorst. Vanaf februari zijn ze volop te horen in tuinen en parken. Dit is ook de periode dat je de heggenmus wat vaker kunt zien. Je ziet ze dan vaak achter elkaar aan jagen en dan vaak met zijn drieën. Heeft de heggenmus eenmaal jongen, dan verdwijnen ze een beetje uit beeld.

Ook het liefdesleven van de heggenmus is niet geheel onopvallend. Bij veel vogels hebben de mannetjes meerdere vrouwtjes. Maar bij de heggenmus kan ook het vrouwtje er wat van… Een paartje heggenmussen tolereert vaak een tweede mannetje. Het eerste mannetje probeert vaak wel te voorkomen dat het vrouwtje met het tweede mannetje paart, maar zij krijgt het toch vaak voor elkaar. Doet ze dit niet? Dan heeft ze kans dat het tweede mannetje het legsel vernielt. Bovendien zal het tweede mannetje helpen bij het grootbrengen van de jongen. Heggenmussen paren ongeveer anderhalve week lang zo’n twee keer per uur, maar de daad zelf stelt niet zoveel voor. Meestal lijkt het alsof het mannetje over het vrouwtje heen springt. Voor het paren tikt het mannetje met zijn snavel tegen de cloaca van het vrouwtje, zodat het zaad van zijn voorganger wordt afgescheiden. Hierdoor heeft het zaad van het nieuwe mannetje meer kans. Het broeden doet de heggenmus niet in een nestkastje. Ze maken een nestje relatief laag bij de grond, maximaal op twee meter hoogte. Dit nestje bevindt zich vaak in een struik of heg. Ze hebben meestal twee, maar soms drie legsels per jaar met elke keer drie tot zes eitjes. Als de jongen uitvliegen worden ze nog ongeveer twee weken bijgevoerd door de ouders.

7. (26 april 2025): De boompieper leeft graag aan de rand van bossen en open plekken. Moerassen zijn zeer geliefd, maar ook kaalgekapte bospercelen en heideterreinen worden volop bewoond door boompiepers. In tegenstelling tot graspiepers gaan boompiepers vaak in een boom zitten. Vooral de zangvlucht van een boompieper, net als die van de graspieper, is erg karakteristiek. Vanuit een boom begint de vogel omhoog te vliegen om vervolgens als een parachute of een badmintonshuttle met stijve vleugels en hangende poten weer in een boom te landen. Midden op de dag op een zinderende hete heide, als alle andere vogelsoorten hun snavels op elkaar houden, kan de melodieuze zang van boompiepers nog gehoord worden. Lijkt sterk op graspieper maar heeft een markanter koppatroon en een iets dikkere snavel. Langs de flanken lopen fijne dunne penseelstreekjes die duidelijk dunner zijn dan de borststreping (bij de graspieper zijn deze ongeveer gelijk); als het te zien is, is de korte achternagel ook een goed kenmerk. Best te onderscheiden aan de hand van geluid en gedrag. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.

Zingt van begin april tot in augustus. Broedt vanaf half mei. Eén of twee legsels per jaar met 4-6 eieren. Nest wordt gebouwd door het vrouwtje: een kommetje van droog gras, vaak met een bodem van mos en fijnere grassen, gelegen in een kuil in de grond. Na 12-14 dagen broeden komen de eieren uit, en na eenzelfde periode kunnen de jongen vliegen.

Een typische pieper met bruine, donker gestreepte rug.

Op de zandgronden is de boompieper een karakteristieke broedvogel van heidevelden en duinen met enige opslag. Voorts nestelt hij (ten dele ook buiten de zandgronden) op kaalslagen, in jonge aanplant en soms ook bosjes en wegbeplanting in boerenland. Ook populierenbossen en verdrogende en verbossende laagveenmoerassen worden bezet.

Dagtrekker, vaak in losse kleine groepjes. De eerste boompiepers zijn niet voor begin april te verwachten en de grote massa komt na half april aan. Doortrek vindt plaats tot half mei, met de piek eind april en begin mei. Langs de kust kan bij krachtige (zuid)oostenwinden stuwing optreden, met name bij Breskens en de Eemshaven. Vanaf eind juli worden de broedplaatsen gaandeweg ontruimd. Tussen half augustus en begin oktober trekken grote aantallen door, vooral over de zuidoostelijke helft van het land (de aantallen stellen echter niks voor vergeleken met de graspieper). De trekpiek valt eind augustus en eerste helft september. In Afrika overwintert de soort van Mali tot Ethiopië en vogels die de oostelijke trekroute volgen langs Egypte overwinteren zuidelijker tot de noordpunt van Zuid-Afrika. Eind februari, begin maart beginnen ze weer aan hun terugtocht

8. (26 april 2025) Torenvalk: Alle soorten valken jagen overdag op levende prooien. Torenvalken grijpen hun prooi op de grond. Daar zijn ze dan ook echt voor gebouwd. Het voorste deel van hun lijf is het zwaarst, zodat ze makkelijk kunnen duiken. Alle soorten valken hebben lange, puntige vleugels, een rechte staart, sterke vliegspieren en een snelle vleugelslag. Ze zijn bijzonder wendbaar en ze kunnen hun snelheid plotseling enorm opvoeren. De vrouwtjes zijn altijd wat groter dan de mannetjes. Maar die zijn weer wat kleuriger. De torenvalk is een roofvogel. 

De torenvalk, zoals hij in Nederland voorkomt, is een kleine roofvogel. In vergelijking met de andere valken heeft de torenvalk een betrekkelijk lange staart. Van snavel tot staartpunt meet hij ongeveer 34 centimeter. Waarvan ongeveer 14 cm. Voor rekening komt van de staart. De spanwijdte tussen de vleugels bedraagt zo’n 75 cm. Toch is de torenvalk maar een kleintje onder de roofvogels. 

De torenvalk is goed te herkennen aan de manier van jagen, stilhangend of biddend in de lucht. Met dit bidden wordt de vleugels snel heen en weer bewogen. Kleine valk met een opvallend lange staart. Een volwassen exemplaar is 30 tot 38 centimeter groot.Het mannetje heeft een grijze kop en staart, de staart heeft aan het eind een zwarte band. De rug is roestbruin met donkere vlekken. Het vrouwtje is bruiner, met ook een bruinige kop. Staart is bruingrijs en is duidelijk minder helder dan bij het mannetje (die echt een opvallend grijze staart heeft).

Komt voor in een grote verscheidenheid aan landschappen. Cultuurland, heidegebieden, wetlands, duinen en ook steden. Ook vaak te zien in bermen (vaak biddend), waardoor regelmatig vogels worden aangereden. Zit ook nog wel eens op paaltjes of andere uitkijkposten.

Voedsel bestaat voor een belangrijk deel uit veldmuizen, waarvan hij er per dag ca. 3 tot 4 van vangt. Echter  jaagt hij ook wel op andere dieren, zoals sprinkhanen, kikkers of zelfs jonge ratten en mussen. Om zijn prooi op te eten, zoekt de torenvalk een rustige plaats op. Hij houdt het dier met zijn klauwen vast en scheurt er met zijn snavel kleine stukjes af. Heeft hij veel haast, dan wordt in 1 keer de kop van de muis verwijderd. Daarna slikt hij het hele dier direct naar binnen. Dan heeft hij dus het voordeel van zijn valketand. Daarmee kan hij zijn prooi heel stevig vasthouden tijdens het eten. Net als uilen spuwen dagroofvogels sommige etensresten uit. Dus ook de torenvalk. Dat zijn resten die in de maag niet verteren. Ze vormen een soort prop, die braakbal wordt genoemd. Vaak zitten er ook voedseldelen in die te groot waren om in de maag te komen. De meeste braakballen liggen onder de nesten van de torenvalken. Braakballen worden meestal in de morgenuren uitgespuwd.

Als ze een geschikt nest hebben gevonden dan legt het vrouwtje 5 tot 6 bruingevlekte eieren. Dit gebeurt in de laatste weken van april. Om de 2 dagen wordt er 1 ei gelegd. Het wijfje broedt hoofdzakelijk, terwijl het mannetje het wijfje voorziet van voedsel. Na een broedtijd van ongeveer 1 maand komen de jongen uit. Valkenbaby’s zijn nestblijvers. Dat wil zeggen dat ze na de geboorte nog lange tijd op het nest blijven om sterker en groter te worden. Doordat de eieren met tussenpozen worden gelegd, worden de jongen ook met tussenpozen geboren. Het eerste jong is dus al flink gegroeid als de laatste tevoorschijn komt. Soms kan de jongste het dan ook niet bolwerken tussen zijn grotere broers en zussen. Dan gaat hij dood van de honger. Omdat de jongen in het begin nog zo hulpbehoevend zijn, scheurt de moeder voor hen de prooidieren in stukken. Het meeste voedsel gaat naar het jong dat zich het hoogst ophef en zijn bek het verst opent. Na ongeveer 2 weken houdt de moeder op de prooi in stukken te scheuren. De jongen moeten zelfstandig worden en leren zelf hun eten klaar te maken. Vanaf de 2e week gaat ook vader valk zich met zijn hongerige kroost bemoeien. Na ongeveer een maand zijn de dieren volgroeid en groot genoeg om het nest te verlaten. Het oudste jong gaat weer voorop en maakt een proefvlucht van enkele meters naar beneden. Ze blijven nog enkele dagen in de buurt van hun ouders. Daarna gaan ze ieder hun eigen weg.

De Toprenvalk met zijn scherpe ogen; hij kan op een afstand van 100 meter een veldmuis zien lopen. Met de scherpe punt aan zijn snavel (de valketand) doodt een torenvalk zijn prooi met één knauw. Andere roofvogels missen die valketand. De Torenvalk heeft vlijmscherpe klauwen; drie tenen naar voren en één teen naar achteren. Samen vormen ze een klem, waar een prooi niet levend uit komt.

De ‘s winters waargenomen torenvalken zijn Nederlandse broedvogels aangevuld met wat vogels uit omringende landen en Noord-Europa. Voor zover de eigen broedvogels zijn weggetrokken, keren ze in maart terug op de broedplaats. Doortrekkers worden in het voorjaar vooral tussen half maart en half april gezien, in het najaar van augustus tot en met oktober. De winteraantallen vertonen schommelingen die met het winterweer corresponderen (enige wegtrek na sneeuwval) en het voedselaanbod. Plotseling beschikbare voedselvoorraden worden snel benut. Voorbeelden zijn lokale veldmuizenhaarden in extensief gebruikt of braakgelegd boerenland.

9. (9 mei 2025) Fitis: Een lieflijk naar beneden gaand toonladdertje verraadt de aanwezigheid van de fitis. De zang is duidelijk anders dan de qua uiterlijk sterk gelijkende tjiftjaf. Ze houden van jonge bomen en struiken en komen dan soms in grote dichtheden voor.

11 cm. Lijkt op tjiftjaf; evenals deze zonder duidelijke kenmerken. Bovendelen bruingroen of olijfkleurig, gezicht en borst duidelijk geel, onderdelen witter. Wenkbrauwstreep onduidelijk, geel, geflankeerd door donkerder oogstreep. Handpennen steken verder voorbij tertials uit dan bij tjiftjaf, poten meestal duidelijk bleker, wenkbrauwstreep doorgaans iets geprononceerder en kruin platter, alles bijelkaar meer indruk gevend van een minder ronde, langere en slankere vogel. Actiever dan tjiftjaf. Juveniel in het veld vaak te onderscheiden van adult door meer uniform geel en groen verenkleed, met name op onderdelen. Sommige adulten kunnen echter ook zeer geel zijn.

Broedt in een gebied van Europa tot aan de Beringzee. Ontbreekt in Zuid-Europa. Overwintert in West- en Zuid-Afrika. In Nederland uiterst talrijke broedvogel, wegtrekkend, doortrekker in groot aantal.

Broedt op de grond of laag in de begroeiing, meestal in droge tot vochtige halfopen landschappen met voldoende opslag, van heide tot bos, moeras en agrarisch gebied.

Het voedsel bestaat voornamelijk uit  insecten, die vaak na korte achtervolging of op vliegenvangerachtige manier worden gevangen.

Aantal eieren in legsel meestal 6-7, soms 3-9. Rondachtig. Glad en glanzend. Wit. Geheel bestrooid met fijne lichtrode of roodachtig-bruine spikkels; of schaarser getekend met grotere spikkels of onregelmatige vlekken in lichtrood, licht to donker roodachtig-bruin of roestbruin.