De imposante kastanje- en beukenlanen verklappen de historie van Duin en Kruidberg. Ooit werd het voormalige landgoed bewoond door rijke kooplui. Nu heeft de natuur er grotendeels weer bezit van genomen. Zo overwinteren er vleermuizen in de ijskelder en staan de bomenlanen en bermen in het voorjaar vol bloeiende stinzenplanten. Konikpaarden, Shetlandpony's en Schotse Hooglanders zorgen voor de begrazing. In de natte valleien is geplagd, waardoor er vrij zeldzame planten als parnassia, gentianen en duizendguldenkruid kunnen groeien. Wie vanaf de ingang het gemarkeerde wandelpad volgt, kan bij het Kennemerstrand uitkomen. Daar zijn zoutminnende en 'zoete' planten naast elkaar te vinden bij de jonge stuifduinen. Regenwater en zoete kwel zorgen in dit zilte gebied voor extra dynamiek.

Afwisselende wandeling door bos en open duinen naar het strand.
Wandelend vanaf de hoge binnenduinrand ervaar je de overgang van eeuwenoud duinbos naar ongerepte en stuivende jonge duinen. Een tijdreis met verschillende sferen! In dit gebied leven honderden planten- en diersoorten en kom je ook sporen uit het militaire verleden tegen. Duin en Kruidberg maakt onderdeel uit van het Nationaal Park Zuid-Kennemerland. Bij dit Nationaal Park horen ook de Kennemerduinen en landgoederen Midden-Herenduin, Koningshof en Kennemergaarde.

De Duin en Kruidberg is een historisch landgoed gelegen in Santpoort-Noord, in de provincie Noord-Holland. Het landgoed heeft een rijke geschiedenis die teruggaat tot de 17e eeuw.

De geschiedenis van Duin en Kruidberg begint in 1639, toen het landgoed werd aangelegd door de Amsterdamse koopman Jacob Boreel. Hij kocht destijds een stuk duingebied en liet er een buitenplaats bouwen. Het landgoed werd vernoemd naar de duinen en de kruiden die er groeiden. De buitenplaats werd in de loop der jaren uitgebreid en verfraaid door verschillende eigenaren. In de 18e eeuw werd er een theekoepel toegevoegd en in de 19e eeuw werd het landhuis vergroot en kreeg het zijn huidige neoclassicistische uiterlijk.

Gedurende de geschiedenis van Duin en Kruidberg hebben verschillende prominente families het landgoed in bezit gehad. Een van de bekendste eigenaren was de familie Boreel, die het landgoed stichtte. Zij waren een invloedrijke Amsterdamse familie met connecties in de politiek en het bedrijfsleven. In de 19e eeuw werd Duin en Kruidberg eigendom van de familie Cremer, een andere welgestelde Amsterdamse familie. Zij lieten het landhuis uitbreiden en verfraaien, waardoor het zijn huidige grandeur kreeg. In de 20e eeuw werd het landgoed overgenomen door de familie Van der Vorm, een rijke Rotterdamse familie. Zij hebben zich ingezet voor het behoud en de restauratie van Duin en Kruidberg, waardoor het landgoed tot op de dag van vandaag in goede staat verkeert.

Gedurende de geschiedenis heeft Duin en Kruidberg verschillende functies gehad. In de 17e en 18e eeuw diende het landgoed voornamelijk als buitenverblijf voor de eigenaren. Zij konden hier genieten van de rust en de natuur, ver weg van de drukte van de stad. In de 19e eeuw werd Duin en Kruidberg ook gebruikt als jachthuis. De eigenaren gingen hier op jacht en nodigden gasten uit voor uitgebreide jachtpartijen. Het landgoed bood hiervoor de ideale omgeving, met zijn uitgestrekte bossen en duinen. In de 20e eeuw werd Duin en Kruidberg omgevormd tot een hotel en conferentieoord. Het landhuis werd gerestaureerd en ingericht als luxe hotel, waar gasten konden genieten van de prachtige omgeving en de uitstekende faciliteiten. 

Vandaag de dag is Duin en Kruidberg nog steeds in gebruik als hotel en conferentieoord. Het landgoed is uitgebreid met moderne bijgebouwen en biedt een breed scala aan faciliteiten voor zowel zakelijke als recreatieve gasten. Daarnaast is Duin en Kruidberg ook opengesteld voor publiek. Het landgoed is een geliefde plek voor wandelaars en natuurliefhebbers, die hier kunnen genieten van de prachtige natuur en de rijke geschiedenis van het landgoed. Kortom, Duin en Kruidberg is een historisch landgoed met een rijke geschiedenis. Vanaf de oorsprong in de 17e eeuw tot de huidige status als hotel en conferentieoord, heeft het landgoed verschillende functies gehad en is het in handen geweest van prominente families. Het is een plek waar natuur, geschiedenis en luxe samenkomen.

INDEX

1. Grote bonte specht:

2. Zanglijster

3. Koperwiek

4. Pimpelmees

5. Tjiftjaf

6. Heggenmus

1. (5 oktober 2024):   De grote bonte specht is een vogel uit de familie van de spechten. Het is een talrijke en wijdverbreide standvogel.  De grote bonte specht broedt in bossen en allerlei cultuurlandschappen. De grote bonte specht zoekt zijn voedsel in vrijwel alle vegetatielagen. In de zomer voedt hij zich voornamelijk met insecten en andere ongewervelden, in de winter vooral met plantaardig voedsel, zoals zaden van naaldbomen.

Net als alle spechten is de grote bonte specht een holenbroeder. De nestholte wordt aan het einde van een kalenderjaar door het mannetje uitgehakt in een zachtere houtsoort van een volgroeide boom. Hij vertoont geen voorkeur voor een bepaalde boomsoort en maakt het nest in zowel naald- als loofbomen. Ook oude nestholtes worden soms gebruikt, al nestelt de grote bonte specht nooit in een nestkast. De nestholte is doorgaans vijftien tot dertig centimeter diep en heeft een met houtsnippers beklede bodem. Wanneer een mannetje rond december een nieuwe nestholte heeft uitgehakt of een oude heeft uitgekozen, begint hij met zijn geroffel dat dient als hofmakerij. Als een vrouwtje in het territorium deze roffel beantwoordt, volgt er verder baltsgedrag. Deze omvat onder andere dreigende bewegingen, zoals het opzetten van de kopveren. In april en mei worden vier tot zeven crème-witte eieren gelegd, die in elf tot dertien dagen worden uitgebroed. De jongen worden drie tot vier weken door beide ouders gevoerd, alvorens ze uitvliegen. In de tweede helft van deze periode is dit nest eenvoudig te ontdekken, daar de jongen dicht bij het vlieggat continu om de ouders roepen.

2.(10 december 2024): De zanglijster is een algemene broedvogel in tuinen, parken en bossen. Een bekende eigenschap van de zanglijster is het stukslaan van slakkenhuisjes op stenen en tegels, maar ook takken, zodat zij bij het vlees kunnen komen. De zanglijster zingt uitbundig, met gevarieerde strofen maar met een kenmerkende herhaling van meestal driemaal hetzelfde geluid

De zanglijster heeft egaal bruine bovendelen en een lichte borst met pijlpuntige vlekken. Deze vlekken zijn een belangrijk verschil met de grote lijster, waarvan de vlekken ronder zijn. Zanglijsters beginnen al in januari uitbundig te zingen, vanaf een uitkijkpunt, de nok van het dak of in het topje van een boom. Aanwezigheid van zanglijsters is ook af te leiden uit de aanwezigheid van een ‘smidse’: een steen met daaromheen stukgeslagen slakkenhuisjes.

De zanglijster eet naast regenwormen ook insecten, duizendpoten en pissebedden. Slakken vormen een belangrijke voedselbron. De slakkenhuisjes worden met een stevige nekzwaai tegen een steen stuk gemept zodat de slak uit haar huisje kan worden getrokken. Vaak wordt hiervoor eenzelfde steen gebruikt, waarrond dan vele stukgeslagen huisjes liggen (een lijstersmidse). Tegen het eind van de zomer maakt ook fruit deel uit van haar dieet. Ze foerageren steeds op de grond.

De binnenkant van het nest van de Zanglijster is opmerkelijk. De zanglijster bekleedt haar nest met een dun laagje leem waarop een binnenbekleding uit houtmolm wordt aangebracht. Voordat de houtmolm wordt aangebracht, wordt die met de snavel fijn gebeten en met speeksel of water doorweekt. Door met de borst op de geknede bestanddelen van de binnenlaag te duwen, brengt de zanglijster het lemen pleisterwerk op de vereiste dikte en wordt de diepe nest kom gepolijst. De zanglijster baadt zich tijdens de nestbouw geregeld in plasjes om de binnenlaag optimaal te kunnen gladstrijken. In plaats van leem wordt soms ook paardenmest gebruikt. De aanleg van de lemen binnenkant vereist droog weer. De voordelen van leembekleding: het nest is stevig en kan later opnieuw worden gebruikt; de leembekleding beperkt vermoedelijk het aantal nestparasieten.

3. (30 maart 2025): Koperwieken zijn echte nomaden die iedere winter in grote zwermen naar het zuiden trekken. De koperwiek is een kleine lijstersoort, met koperrode flanken en oksels. Koperwieken broeden in de naald- en berkenbossen van Noord-Europa en Azië. In de winter trekken ze in het donker in grote zwermen naar het zuiden. In Nederland zijn het echte wintergasten die, meestal in groepjes, vooral op en nabij bes- en vruchtendragende struiken in parken en tuinen te zien zijn. Uit terugmeldingen van geringde koperwieken is gebleken dat deze vogels echte nomaden zijn die niet iedere winter terugkeren naar dezelfde gebieden. Zo werden in Engeland geringde exemplaren de achtereenvolgende winters teruggevonden in Turkije, Libanon en Iran.

Koperwieken zijn omnivoren die zich het hele jaar door met insecten, wormen en slakken voeden. In de winter en herfst wordt dit dieet aangevuld met bessen, vruchten en zaden.

De broedperiode van koperwieken verloopt van april tot juni. Ze leggen gemiddeld zes eieren, die na twee weken uitkomen. De jongen vliegen na 15 dagen uit, maar zijn dan nog twee weken afhankelijk van beide ouders. In die tijd leren ze van hun ouders alles wat ze moeten weten om zelfstandig te kunnen overleven.

De koperwiek is een middelgrote zangvogel en meet ongeveer 21 tot 24 centimeter in lengte. Met zijn compacte formaat en slanke lichaamsbouw beweegt hij zich behendig door struiken en bomen, op zoek naar voedsel. De vleugelspanwijdte van een koperwiek ligt tussen 33 en 35 centimeter, wat hem in staat stelt om lange afstanden af te leggen tijdens zijn migraties. Zijn lichte lichaamsgewicht, dat gemiddeld rond de 50 tot 75 gram ligt, maakt hem een snelle en wendbare vlieger. Ondanks zijn bescheiden formaat is de koperwiek een krachtige vogel, vooral tijdens zijn jaarlijkse trektochten vanuit het noorden van Europa naar Nederland en andere zuidelijke regio’s.

Koperwieken zijn overdag actief en het meest zichtbaar in de vroege ochtend en namiddag. Tijdens deze periodes zijn ze druk bezig met het zoeken naar voedsel, zoals bessen en insecten, vooral in de wintermaanden wanneer ze in Nederland overwinteren. In groepjes trekken ze rond op zoek naar voedselrijke plekken en zijn vaak te zien in bossen, parken en open velden. Tijdens de migratieperiode in de herfst en lente zijn koperwieken ook ’s nachts actief. Ze gebruiken de nacht om lange afstanden af te leggen tijdens hun trek van en naar hun broedgebieden in Scandinavië en Rusland. Dit gedrag is een slimme overlevingsstrategie om roofdieren te vermijden en koelere temperaturen te benutten voor hun tocht.

4. (30 maart 2025): De pimpelmees is een actief vogeltje met een gele borst, een wit kopje met opvallend blauw ‘petje’, een smalle, zwarte oogstreep en blauwachtige vleugels. Het mannetje is feller van kleur dan het vrouwtje. Een jonge pimpelmees heeft eerder een gelige kop met een groenachtige pet.
De pimpelmees is kleiner dan de koolmees. Ze zijn heel actief en bewegen vaak heel snel. In boogjes zweeft hij van boom tot boom en hangen soms ondersteboven aan takken om voedsel te zoeken.

De pimpelmees eet vooral insecten (bladluizen), larven en spinnen. In het najaar wordt overgeschakeld op zaden en vruchten en zoeken ze ook voedsel op voedertafels. Ze zijn verzot op vetbollen, ongezouten pinda's en zadenmengsels.
In de herfst en de winter zit de pimpelmees vaak in het riet, waar ze zich voedt met in rietstengels overwinterende insectenlarven.

Pimpelmezen bouwen hun nest in oude boomholten of nestkasten. Zij markeren de plek met hun snavels. De broedperiode is van eind maart tot juli met een of twee legsels. Het vrouwtje maakt het nest van mos, gras haren, veren, en ander zacht materiaal en legt daarin een legsel van 6-12 roodgevlekte witte eieren. Tijdens het broeden brengt het mannetje haar het voedsel dat ze nodig heeft. Na twee weken komen de eitjes uit waarna beide ouders de jongen voeren. Om geen roofdieren aan te trekken, brengen de ouders de ontlasting van de jongen, die in een speciaal vliesje verpakt is, ver van het nest. De eierschalen worden door de ouders opgegeten. De jongen zitten 18-21 dagen op het nest voordat ze uitvliegen en worden dan nog 2-3 weken gevoerd.

Pimpelmezen kunnen ultraviolet licht waarnemen. Kleuren lichten daardoor feller op voor soortgenoten. Het gekleurde 'petje' maakt het meeste indruk op het vrouwtje. Hoe hoger de reflectie, hoe aantrekkelijker de man en hoe meer energie het vrouwtje aan de jongen besteedt. In sommige jaren komen vanaf oktober - november grote aantallen pimpelmezen uit Oost-Europa (Polen, Baltische staten, zelfs Rusland) bij ons overwinteren.

5. (30 maart 2025) tjiftjaf: Eind februari, begin maart kun je al tjiftjaffen horen zingen. De eerste zonnige dag met niet al te veel wind kan het raak zijn, een dag om er speciaal op uit te trekken om deze lentebode bij uitstek te verwelkomen.

De tjiftjaf is een kleine, onopvallende vogel die zich meestal in boomkruinen bevindt. De vogel lijkt sterk op de fitis, maar heeft bijna zwarte poten, terwijl de poten van de fitis veel lichter zijn. Het beste kenmerk van de tjiftjaf is echter de typische zang, een duidelijk herkenbaar tjif tjaf tjaf tjif tjif. Ook laat de vogel soms een luide toon horen.

 Qua uiterlijk lijkt hij sterk op de fitis, maar bevindt zich vaker in hoger bos. De tjiftjaf heeft donkere poten en kortere vleugels. Hij vliegt rusteloos door de vegetatie en slaat tijdens het voedsel zoeken langzaam met zijn staart. Een fitis doet dit nooit.

Broedt op of nabij de grond in bossen en allerlei halfopen landschappen met bomen en struiken, inclusief stedelijk gebied. De tjiftjaf heeft een voorkeur voor oudere loofbossen en gemengde bossen, maar is eigenlijk overal te zien waar bomen en struiken aanwezig zijn. Dus ook in parken en tuinen. Belangrijk is wel dat de bodem bedekt is met dichte vegetatie

Trekt grotendeels weg van begin augustus tot medio oktober naar het zuiden om in Spanje en Portugal of Noord-Afrika, vooral Marokko, te overwinteren. Trekt vooral 's nachts. In Europa trekt het vrouwtje verder zuidwaarts dan het mannetje. Gaat tussen april en half mei weer terug naar het broedgebied.

6. (30 maart 2025) Heggenmus: Het is een beetje het grijze mu(i)sje van de tuinvogels… Het is één van de meest voorkomende broedvogels van Nederland, maar toch bij veel mensen een vrij onbekend vogeltje. Waarom is de heggenmus zo’n relatief onbekend vogeltje? Misschien ligt het aan het uiterlijk? Ze hebben een vrij onopvallend bruin met blauw-grijs verenkleed met wat donkere rugstrepen die doorlopen tot op de kop. Tussen het mannetje en vrouwtje zit geen verschil, ze hebben hetzelfde verenkleed. Ze zijn ongeveer 14 cm groot en hebben lichte pootjes. Ze lijken wel een beetje op een huismus, maar omdat de heggenmus een insecteneter is, is het snaveltje is slanker.

Heggenmussen houden van plekken met struiken en heggen. Het is een talrijke broedvogel die in het hele land te vinden is. Je komt ze vrijwel overal tegen, in steden en dorpen zijn ze het talrijkste, waar ze het meest voorkomen in tuinen. Je hebt ook grote kans om ze te treffen in parken, bossen, houtwallen en kleinschalige landbouwgebieden. Alleen in de grote landbouwgebieden van Friesland en Groningen ontbreken ze. Komt het door zijn ietwat stiekeme gedrag? Heggenmussen vliegen niet veel, maar scharrelen graag onder heggen en struiken om voedsel te zoeken. Als een stil muisje hoppen ze sneaky over de grond, op zoek naar voedsel. Heggenmussen eten vooral insecten, spinnetjes en kleine ongewervelde dieren. In de winter komen ze wat meer uit hun schulp en bezoeken ze graag een voederplek in de tuin. Je vindt ze dan meestal onder de voertafel, waar ze de zaden oppikken die de andere vogels hebben gemorst. Vanaf februari zijn ze volop te horen in tuinen en parken. Dit is ook de periode dat je de heggenmus wat vaker kunt zien. Je ziet ze dan vaak achter elkaar aan jagen en dan vaak met zijn drieën. Heeft de heggenmus eenmaal jongen, dan verdwijnen ze een beetje uit beeld.

Ook het liefdesleven van de heggenmus is niet geheel onopvallend. Bij veel vogels hebben de mannetjes meerdere vrouwtjes. Maar bij de heggenmus kan ook het vrouwtje er wat van… Een paartje heggenmussen tolereert vaak een tweede mannetje. Het eerste mannetje probeert vaak wel te voorkomen dat het vrouwtje met het tweede mannetje paart, maar zij krijgt het toch vaak voor elkaar. Doet ze dit niet? Dan heeft ze kans dat het tweede mannetje het legsel vernielt. Bovendien zal het tweede mannetje helpen bij het grootbrengen van de jongen. Heggenmussen paren ongeveer anderhalve week lang zo’n twee keer per uur, maar de daad zelf stelt niet zoveel voor. Meestal lijkt het alsof het mannetje over het vrouwtje heen springt. Voor het paren tikt het mannetje met zijn snavel tegen de cloaca van het vrouwtje, zodat het zaad van zijn voorganger wordt afgescheiden. Hierdoor heeft het zaad van het nieuwe mannetje meer kans. Het broeden doet de heggenmus niet in een nestkastje. Ze maken een nestje relatief laag bij de grond, maximaal op twee meter hoogte. Dit nestje bevindt zich vaak in een struik of heg. Ze hebben meestal twee, maar soms drie legsels per jaar met elke keer drie tot zes eitjes. Als de jongen uitvliegen worden ze nog ongeveer twee weken bijgevoerd door de ouders.