


INDEX
1. Rietzanger
2. Rietgors
3. Kuifeend
4. Groenpootruiter
5. Kievit
6. Watersnip
7. Graspieper
8.. tafeleend

Bij Kolhorn is de Omringdijk het hoogst. Toch zien we niets anders dan land. Het oude havenplaatsje Kolhorn ligt door de inpoldering van de Wieringerwaard (1610), de Waard- en Groetpolder (1844) en de drooglegging van de Wieringermeer (1930) nu 22 kilometer van de kust. In een zee van weilanden ligt het voormalige vissersdorp Kolhorn. Het dorp is gelegen achter de dijk, waardoor het niet moeilijk is voor te stellen dat dit ooit een havenplaats was aan de Zuiderzee. Door de inpoldering ligt het nu in het Westfriese landschap. Door de gunstige ligging aan de Westfriesedijk fungeerde Kolhorn ooit als uitvoerhaven voor zowel Barsingerhorn, Haringhuizen als Schagen. Zo bezat Schagen omstreeks 1480 twaalf Rijnschepen ‘die alle dagen van Colhorn zeewaarts af en aan voeren’. De schepen gingen met boter en kaas naar Hanzesteden als Deventer en Kampen waar zij hout, turf, rogge en zout inlaadden voor de retourvaart. De schippers van Kolhorn onderhielden de verbinding tussen West-Friesland en het Europese handelsnet. Het dorpje groeide uit tot een belangrijke overslaghaven.
Met het verval van de Hanzesteden omstreeks 1550 viel een belangrijke afzetmarkt weg, maar Amsterdam was de stad in opkomst. De Kolhorner schippers, die naam hadden gemaakt als vrachtvaarders en beurtschippers, verlegden hun activiteiten naar de doorvoerhandel.
De grote koopvaardij- en retourschepen van de VOC, die zich vanwege de gevaarlijke ondiepten niet op de Zuiderzee waagden, werden bij Texel door Kolhorner lichters en wijdschepen van hun lading ontdaan, waarna de goederen verder werden vervoerd. Anders dan in havensteden als Hoorn, Enkhuizen en Medemblik verschenen in Kolhorn geen grote magazijnen voor de opslag.

Alleen de turfschuren vormen nu nog een stille getuige van het belang dat Kolhorn als overslaghaven heeft gehad. De turf, die in de Drents-Fries-Overijsselse grensstreek werd gestoken, ging vanaf de 16de tot in de 19de eeuw West-Friesland in via Kolhorn.
Als de Friese tjalken met turf aan de dijk kwamen, werden ze door een team vrouwen gelost. De turfschuren stonden boven op de dijk waardoor ze aan de ene zijde konden worden gevuld en de andere zijde weer worden leeggehaald. Een collecteur zag er scherp op toe dat de turf van goede kwaliteit was en dat er geen pogingen werden gedaan de belasting te ontduiken.
De turf was zowel bestemd voor huishoudelijk gebruik, als voor pannenbakkerijen, bierbrouwerijen en zoutziederijen. In West-Friesland alleen al waren bijna dertig zoutziederijen in bedrijf, die elk op jaarbasis vijf scheepsladingen turf verstookten.
Naast de turfhandel hielden de ingezetenen van Kolhorn zich ook bezig met de schelpen- en wiervisserij. Het wier groeide ten zuiden van Wieringen op slijkachtige ondiepe gronden en werd onder andere voor de bouw en versterking van zeedijken en als dakbedekking gebruikt. Het is vrijwel zeker dat de turfschuren ook voor de opslag van wier hebben gediend.

Ansjovis, een kleine haringachtige, kwam massaal voor in de Zuiderzee en Waddenzee. Na de voltooiing van de Afsluitdijk in 1932 verloor de vis belangrijke paaigronden en geleidelijk aan ging de ansjovisvisserij teloor. Op de foto de vissershaven van Kolhorn in betere tijden.



Nog in 1791 rapporteerde men dat er 's winters meer dan zeventig schepen voor de rede van Kolhorn lagen. In de loop van de 19de eeuw verloor Kolhorn haar betekenis als overslaghaven. Dit was een direct gevolg van de opening van het Noordhollands Kanaal in 1824.
Alle schippers konden voortaan hun lading direct afleveren in Alkmaar en Amsterdam. In de jaren tussen 1925 en 1930 werd in Kolhorn nog enige tijd met succes gevist op ansjovis, die zich voornamelijk ophield in de wateren tussen Medemblik, Kolhorn en Wieringen.
Net als in Enkhuizen kwam met de inpoldering van de Wieringermeer in 1930 en het dichten van de Afsluitdijk een einde aan de zeevisserij. Door het verdwijnen van de belangrijkste bronnen van bestaan is Kolhorn sindsdien niet meer ingrijpend veranderd.
status. In 1988 kreeg het dorp de status van Rijks Beschermd Dorpsgezicht.


Midden tussen de weilanden ligt Kolhorn en is een oase voor vogels. Het loont de moeite waard om even door dit pittoreske dorpje te wandelen. Een mooie gelegenheid om vogels te spotten is een verkorte wandeling over het Noord-Hollandpad bij Kolhorn. Deze gaat over een hoge grasdijk langs het Waardkanaal. Geniet van de vergezichten over de Waardpolder, een bijpolder van de Wieringerwaard uit 1847. Het Oude land der West-Friezen in: je bent hier nu in een veenland.. Afwisselend qua landschap, met veel bruggetjes en overstapjes. En hoog gras, want vanwege de natuur wordt hier maar twee keer per jaar gemaaid. Langs het Noord-Hollandpad ligt ook de natuurverbinding Omval-Kolhorn. Sinds de realisatie in 2013 bieden de oevers schuil- en broedplaatsen voor vogels en vissen.








1. (8 mei 2024): De rietzanger laat zijn uitbundige krassigere zang veelvuldig horen nadat ze in april terugkeren uit hun overwinteringsgebieden. De zang combineert de rietzanger vaak met een kenmerkende baltsvlucht.

De rietzanger is een zangvogel die in het vroege voorjaar terugkeert uit Afrika om hier in Nederland te broeden. Vanaf eind maart, begin april arriveren de eerste vogels. Direct na hun aankomst beginnen ze enthousiast met zingen. Het rietzangerlied is zeer gevarieerd en klinkt wat krasserig. In die zang zitten heel wat imitaties waardoor je soms op het verkeerde been wordt gezet. Vanaf augustus vertrekken de eerste rietzangers weer en vliegen in een keer grote afstanden. Alle rietzangers overwinteren ten zuiden van de Sahara.

De rietzanger heeft geen opvallend verenkleed en mist ook opvallende kleurvlakken of veren. De algemene kleur van de rietzanger is geelbruin en kaneelbruin tot rossige boven staartdekveren en stuit. Hij heeft een opvallende lichte wenkbrauwstreep, een vaag gestreepte rug en een spitse snavel. De kop en vleugels zijn sterker getekend dan het rugdeel. Een adulte rietzanger heeft donkere poten.

De rietzanger heeft geen echt afwijkend zomerkleed ten opzichte van het winterkleed maar gedurende het broedseizoen verandert het verenkleed door slijtage. In de zomer na het broedseizoen moeten de rietzangers op tijd ruien om in het najaar met een fris verenkleed de lange tocht naar Afrika – tot zelfs voorbij de Sahara – te kunnen maken waar ze overwinteren. Het verenkleed ziet er in de zomer, zo rond augustus gesleten en gebleekt uit. Het scherp getekende kleed dat vogel in het voorjaar had, is vrijwel geheel vervaagd. Met name de kop- en rugtekening zijn door de slijtage veel minder scherp zichtbaar.

De rietzanger heeft een voorkeur voor liefst nat rietland. Een combinatie van nieuw en ouder riet met hier en daar wat andere vegetatie is ideaal voor deze zangvogel. Zijn zang is helder en als hij gedurende het vroege voorjaar steeds uitbundiger en langer zingt, klimt hij in de rietstengel omhoog. Daarnaast maakt hij ook korte zangvluchten boven het riet. Rietzangers bouwen hun nest laag in het riet en eind april wordt het eerste nest uitgebroed. Heel soms volgt nog een tweede legsel, maar dat is dan wel een uitzondering. Hij is vaker in het wat nattere westen van Nederland te vinden dan in de drogere oostelijke helft van ons land.

Zodra een vrouwtje een compleet legsel heeft geproduceerd, het mannetje een nieuw territorium in de buurt vestigt en een nieuw vrouwtje probeert te verleiden?






2. (8 mei 2024) Rietgors: De volwassen mannetje in broedkleed is eenvoudig te identificeren, met een kenmerkende zwartachtige keel en hoofd. Zowel de nekkraag als de subsnorachtige streep zijn wit en steken af tegen de donkere kop en keel. Onderdelen zijn voornamelijk een vuilwitte kleur, maar kunnen zeer variabel zijn en hebben soms variabele strepen op de borst en flanken. De rug is bruin en heeft donkere strepen. De staarten zijn diep ingekerfd en zijn voornamelijk zwartbruin en hebben wit aan de staartranden.

De stevige, zaadetersnavel van een rietgors is klein en vooral donker van kleur. De ogen zijn diep roodbruin en de poten en voeten rozebruin.

Rietgorzen zijn van vergelijkbare grootte als mussen, hoewel ze een vrij gevarieerd lichaam en snavelgroottes kunnen hebben. Voor een gors worden ze als vrij groot beschouwd.

Nesten worden meestal gebouwd op de grond of op de basis van een struik (soms tot 4 meter hoog in de struik). Vrouwtjes bouwen de nesten zelf uit een mengsel van twijgen, gras, rietstengels en mos. Ze worden dan bekleed met mos, haar, fijnere stengels van planten en rietbloemen. Het broedseizoen is meestal tussen april en eind augustus, maar varieert afhankelijk van de breedtegraad en hoogte.

Een tot drie legsels van 4-5 eieren worden elk jaar gelegd. Incubatietaken worden gedeeld tussen beide ouders voor een periode van meestal 13 dagen. Eenmaal uitgekomen, worden de kuikens door beide ouders gevoerd. De prille periode ligt tussen de 12 en 14 dagen.












3. (8 mei 2024) Kuifeend: Zoals de naam al zegt staat de Kuifeend bekend om zijn bijzondere kuif. De Kuifeend is een duikeend en is vaak te vinden op grote open wateren. De Kuifeend behoort tot de oudste Nederlandse pluimveerassen. De oorsprong van deze eendensoort is niet bekend, het vermoeden is wel dat ze oorspronkelijk uit Indonesië komen. In dit artikel lees je alles over de Kuifeend en zijn bijzondere kuif. De Kuifeend is makkelijk te herkennen aan de kuif achterop zijn kop, zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben deze kuif. De eend weegt ongeveer 700 gram en heeft een grootte van ongeveer 42 tot 47 centimeter. De mannetjes Kuifeenden hebben een zwart verenkleed met witte flanken. Opvallend is dat zowel de mannetjes als vrouwtjes fel oranje ogen hebben. Een verschil tussen de mannetjes en vrouwtjes eend is dat de vrouwtjes een kleinere kuif hebben en een andere kleur. De vrouwtjes zijn bruin van kleur en hebben een grijs-witte buik. De kuikens van deze eend zijn donker gekleurd met een bruinige tint.

De Kuifeend is een duikeend en is dan ook veel op en in het water te vinden. Kuifeenden eten voornamelijk schelpdieren zoals kreeftachtigen en andere waterdieren die tussen de waterplanten leven. De eend heeft een scherpe en sterke snavel. Dit komt goed van pas bij het vangen en eten van de schelpdieren. De eend vangt het eten door onder water te duiken. Met hun grote, platte poten kunnen de Kuifeenden goed tegen stromingen in zwemmen en komen ze gemakkelijk weer naar de oppervlakte.


De Kuifeend broedt vaak vanaf mei en de broedduur kan van 23 tot wel 28 dagen duren. De grootte van het nest kan variëren van 8 tot 11 groengrijze eieren. De kuifeend is geen koloniebroeder, maar op een geschikte locatie kunnen zich wel meerdere nesten bevinden op een tiental meters van elkaar. De pulletjes van deze eend hebben een donkerbruine kleur die zich later zal verder ontwikkelen naar een mooi zwart verenkleed. De pulletjes van de Kuifeend zijn nestvlieders en kunnen na 45-50 dagen vliegen.














4. (10 september 2024): De Groenpootruiter lijkt enorm op de Tureluur, maar zoals de naam al doet vermoeden, inderdaad zijn de poten groen (hoewel het ook wel iets heeft van grijs of ertussenin), terwijl de Tureluur rode poten heeft. Verder heet de Groenpoortruiter een stevige snavel, aan de punt iets omhooggewipt. In de vlucht zonder witte vleugelrand, wel met witte rugwig.

In de zomer bovendelen bruingrijs met variabele hoeveelheid donkere veren; witte buik. In de winter van boven grijs; erg licht lijkend, vooral op de kop.

De Groenpootruiter broedt lokaal in Noord- Schotland en algemeen in Noord-Europa. Is in Centraal en West-Europa een algemene doortrekker. In de winter tot in Afrika.

De forse, langbenige steltlopers treffen we meestal aan in het Waddengebied, waar hun aantallen in augustus wel tot 7000 kunnen oplopen. In het binnenland trekken ze in kleinere aantallen door. Maar eind augustus of begin september is er een goede kans, dat ze een geschikt moddergebied eventjes aandoen.

Met bekwame spoed rennen ze door het water en maken met geopende snavel jacht op visjes, garnaaltjes en insecten. Zoals de meeste steltlopers kunnen ze hun voedsel ook borend in de modder zoeken. Foerageren in groepen komt ook voor.



5. (10 april 2025): Voor de kievit is het broedseizoen in volle gang. De mannetjes voeren spectaculaire baltsvluchten uit. En er worden veel eieren gelegd.

Het eerste kievitsei dat gevonden wordt, haalt nog altijd de krant. Niet zo gek, want kieviten horen bij het Nederlandse boerenland. Op zachte dagen in februari maken de eerste mannetjes zich los van wintergroepen om de broedplaatsen op te zoeken. In maart en april is de balts van de kievit op zijn hoogtepunt. Het mannetje – herkenbaar aan de grote kuif, de zwarte keel en de brede vleugels – gooit alles in de strijd om zowel vrouwtjes als andere mannetjes te imponeren. De baltsvlucht begint vaak van een hoger punt zoals een molshoop. Met langzame, diepe slagen van zijn enorm brede vleugels vliegt de kievitman laag over de grond. Hierna versnelt zijn vlucht en gooit hij zich diverse malen op zijn kant, waardoor de zwart-witte onderzijde goed uitkomt. Daarna klimt hij omhoog en begint de "zang", waarna hij naar beneden buitelt. Kieviten broeden graag dicht bij elkaar, en dan zie je het ene na het andere mannetje baltsen. Neem gerust de tijd om dit eens goed te bekijken.

In de tweede helft van april komen de meeste kievitseieren uit; dat gaat door tot in juni. Het dons droogt snel en de jongen gaan gelijk aan de wandel. De ouders zijn dan bloednerveus en alarmeren luid als er potentiële belagers – zoals mensen – in de buurt komen. Bij roofvogels, kraaien en hermelijnen blijft het niet bij alarmeren. Deze worden stevig aangepakt, waarbij kieviten die in kolonies broeden meer kans hebben om hun jongen succesvol te verdedigen dan kieviten die solitair broeden. Samen sta je sterk.

In alles kun je aan het kuiken zien dat het een kievit is. De vorm van het achterhoofd oogt als een heus kuifje. En ze zoeken hun voedsel als ‘oogjagers’ direct al op de bekende kievitenwijze: stukje lopen – stilstaan en opletten – pikken, als ze een prooi zien. Ze leven de eerste tijd vooral van insecten.

Bij koel en regenachtig weer worden de jongen om energie te besparen nog lang warm gehouden door de ouders. Want kievitkuikens koelen sneller af dan de jongen van andere weidevogels. De kuikens groeien het best op als er natte en slikkige greppels in het broedgebied zijn. Hier kunnen ze het beste uit de voeten, want kieviten houden niet van lang gras.

De kievit is nog algemeen in Nederland, hoewel hij sterk in aantal is achteruitgegaan, vooral als gevolg van intensieve landbouw. Veel gebieden moeten het nu stellen zonder kieviten. Zoek hem in open boerenland, in zowel gras- en bouwland. Ook hier en daar in natte heide en in de duinen vind je ze. Al in mei en juni verzamelen de kieviten waar het broedseizoen van is mislukt zich in groepen om te ruien.



6. (26 september 2024) Watersnip: Watersnip wordt goed herkend. Hij is gemakkelijk te herkennen aan zijn lange, smalle en scherpe snavel. In de structuur van de anatomische structuur is de snavel het meest opvallende element. Vaak is de lengte een derde van het hele lichaam. Korte poten benadrukken de asymmetrie van het lichaam.

Voor de winter gaat de vogel naar warmere streken, dichter bij het zuiden van Europa. Het verschijnt pas halverwege de breedtegraden pas aan het begin van de zomer. Soms komt het iets eerder aan. Heel vaak gebeuren de volgende grappige dingen met de vogel. De vogel bereidt zich voor op een moeilijke lange vlucht en probeert op alle mogelijke manieren lichaamsgewicht te krijgen. Soms slaagt ze hierin zo erg dat ze zo zwaar wordt dat ze simpelweg niet weg kan vliegen. Dan blijft er niets anders over dan te overwinteren in hun geboorteland.

Individuele vertegenwoordigers zijn te vinden in Noord-Amerika. In de uitgestrektheid van ons land probeert ze nooit ver naar het noorden te vliegen en blijft ze liever op de centrale breedtegraden. Favoriete habitats zijn moeraslanden. Ze zijn het liefst in de buurt van zoet water, maar er zijn gevallen waarin ze aan de kust te vinden zijn.

Intensieve verstedelijking van de gebieden leidde ertoe dat het aantal watersnippen aanzienlijk begon af te nemen.

Als iemand de watersnip bang maakt, is het eerste dat hij doet wegrennen. Hoog gras en stroperige grond beperken de wendbaarheid helemaal niet, daarom slaagt de vogel er in de regel in om gemakkelijk te ontsnappen. Als het om de een of andere reden niet mogelijk is om te ontsnappen, dan vliegt het gewoon weg. Aan het begin van zijn vlucht zwaait hij van links naar rechts. Dan komt het nivelleren en stabiliseren van de vlucht.

Verrassend genoeg is het feit dat de vogel helemaal niet kan zwemmen. Dit staat haar niet toe dat ze niet doet dat ze geen vliezen op haar poten heeft. Maar ze duikt perfect onder water. Hiermee jaagt ze met succes.

De Watersnip wiens leefgebied Russische breedtegraden is. De vogel onderscheidt zich door zijn miniatuurformaat. Het lichaamsgewicht van deze vertegenwoordiger bereikt amper 180 g.



7. (25 oktober 2024) Graspieper: In Nederland en België is de graspieper het hele jaar te zien. In Nederland is het een talrijke broedvogel, doortrekker in grote aantallen en ook overwinteraar in vrij grote aantallen.

De graspieper lijkt veel op andere piepers zoals de waterpieper en de boompieper. Het is een kleine vogel van ongeveer 15 cm met een spanwijdte van 25 tot 27 cm. De graspieper weegt ongeveer 20 tot 25 gram.

Klein, gestreept, dunne snavel. Witte buitenste staartpennen. Flanken zwaar gestreept; hier is de gelijkende boompieper heel dun gestreept. Weinig oogstreep, opvallende oog ring. Roep en zang verschilt sterk met die van boompieper.

Broedt in korte vegetatie in allerlei open landschappen: open duin, heide, kwelders en open hoogveengebieden. In boerenland in graslanden en bouwlanden met veel sloten en dijkjes. Hoogste dichtheden in duinen; tegenwoordig bijna niet meer in graslanden te vinden. Buiten de broedtijd vooral in vochtige graslanden en duinvalleien en op akkers.

Het voedsel van de Graspieper bestaat uit: insecten, spinnen en vele andere geleedpotigen tot een lengte van ca. 5 mm lengte; in Nederland veel langpootmuggen en vliegen. Buiten de broedtijd ook wel zaden. Voedsel wordt lopend gezocht en van de grond af of van vegetatie tot ca. 10 cm hoogte gepikt.

Nestelt op de grond, goed verscholen in de vegetatie. Broedt vanaf eind maart tot in augustus. Twee broedsels. Meestal 4-5 eieren. Broedtijd 13 dagen, jongen vliegen uit na ca. 13 dagen, maar verlaten het nest vaak voor ze vlieg vlug zijn. Worden daarna nog 12-14 dagen gevoerd.

De Nederlandse graspiepers trekken na de broedtijd grotendeels weg naar Zuidwest-Europa. 's Winters zijn in Nederland waarschijnlijk met name vogels uit Scandinavië te zien. Als het koud is in Nederland trekken ze door. De voorjaarstrek naar het broedgebied begint al eind februari tijdens zachte winters. Als het koud is, gebeurt dat later. De piek is half april. Trekt dan in grote aantallen (op trektelposten worden er dan tot soms tienduizenden per dag geteld). In het najaar trekken de vogels naar hun overwinteringsgebied vanaf eind september. Half oktober is de piek. Dag trekker met een voorkeur voor de ochtend.



8.(10 april 2025): Tafeleenden zijn duikeenden die vooral in de herfst, winter en het vroege voorjaar in Nederland te zien zijn. Ze houden zich meestal in groepen op en zijn na zonsondergang het meest actief. Opvallend is dat het mannetje van de tafeleend al in juni wegtrekt, als het vrouwtje nog aan het broeden is. De vrouwtjes en de jongen volgen later.

In de wintermaanden houden zich grote aantallen op in Nederland, maar het worden er wel minder. De landelijk getelde aantallen dalen al vanaf ongeveer 1980, net als overigens in verschillende andere West- en Midden-Europese landen. Het maakt vermoedelijk onderdeel uit van een verschuiving van het overwinteringsgebied binnen Europa, waarbij de vogels door gemiddeld wat zachtere winters noordelijker blijven overwinteren. De meeste Tafeleenden verblijven bij ons in het IJsselmeergebied, tenzij dit tijdens strenge vorst grotendeels dichtvriest. Onder zulke omstandigheden nemen de aantallen langs de rivieren en in het Deltagebied sterk toe.

De Tafeleend is een vrij schaarse en nogal lokaal voorkomende broedvogel, met de meest ruime verspreiding en hoogste dichtheden in de laagveengebieden van West- en Noord-Nederland. Elders nestelt hij vooral in de duinen, op vennen en hier en daar langs de Grote Rivieren. Voorheen een zeldzame broedvogel van Friesland en Noord-Brabant, namen aantallen en verspreiding na 1940 duidelijk toe. Vanaf ongeveer 1980 stagneerde dit en werd een deel van de nieuwe broedplekken ook weer verlaten. Herstel van de waterkwaliteit in veel gebieden, voor sommige andere eenden belangrijk, leidde niet tot toenemende aantallen Tafeleenden.

De tafeleend eet alles, het is een echte omnivoor. Zaden, planten, diverse insecten en zelfs kleine visjes staan op het menu van de tafeleend. Ze duiken vaak het water in om daar naar voedsel te zoeken.

Ondanks dat de tafeleend in de winter vaker te zien is, is het ook mogelijk om hem tijdens de broedperiode aan te treffen. Deze periode vindt plaats vanaf eind april tot mei. Ze hebben dan vaak 1 legsel met 8 tot 10 eieren. Soms zitten er meer eieren in een legsel. Deze zijn dan vaak van een andere vrouwtjes eend. Na 25 dagen komen de eieren uit. Na 50 dagen kunnen de jonge tafeleenden vliegen. In juni trekken de mannen al weer weg. Soms is de broedperiode voor het vrouwtje dan nog bezig. Later trekken het vrouwtje en de jongen ook weg van de oorspronkelijke broedplek. De nesten worden vaak langs het water gebouwd. Meestal wordt de buitenzijde en de basis gemaakt van riet en andere planten. De tafeleenden bedekken de binnenzijde met mos.

Helaas redden niet alle eieren het altijd. Om de tafeleend een handje te helpen bij het broeden kun je gebruik maken van een eendenkorf. De eendenkorf is een speciale nestgelegenheid voor allerlei soorten eenden. Deze korven zorgen ervoor dat de kans op broedsucces van de tafeleend groter wordt. De eendenkorf helpt het beste wanneer ze boven het water geplaatst worden. Dan kunnen veel roofdieren niet meer bij de korf. Dit zijn vaak de grootste obstakels voor een succesvolle broedperiode. Ook vliegende roofdieren kunnen door de nauwe ingang niet goed de korf in. De eendenkorf moet wel op een beschutte plek staan, hier voelt de tafeleend zich fijn. Daarnaast is het belangrijk dat de aanvliegroute naar de korf toe vrij is. Wanneer de eenden eenmaal gewend zijn aan de eendenkorf kan het voorkomen dat ze jaarlijks terugkeren. Probeer de tafeleenden zo min mogelijk te storen. Vooral waterrecreatie zorgt voor onrust bij de eenden. Ze zijn hier erg gevoelig voor. Houdt daarom altijd een beetje afstand.


Maak jouw eigen website met JouwWeb