Bij Andijk, aan het IJsselmeer. Op het zuidelijkste puntje van de Vooroever geniet u van unieke natuur, een proeftuin van waterbeheer én alle recreatiemogelijkheden die het terrein te bieden heeft. Ten zuiden van recreatiegebied Vooroever Koopmanspolder-Andijk heeft de provincie Noord-Holland, in samenwerking met Rijkswaterstaat, de afgelopen jaren 16 hectare heringericht tot een natuurlijk gebied met een bijzondere waterberging in de vorm van een draaikolk. Het unieke is dat hier geëxperimenteerd kan worden met dynamisch peilbeheer. U kunt hier heerlijk wandelen, maar ook luieren op het strand en recreëren op het water. Het naastgelegen natuurgebied is in beheer bij Staatsbosbeheer.Recreatiegebied Koopmanspolder-Andijk beslaat 18 hectare en bestaat, behalve uit gras en zandstrand, uit natte en drogere gebieden. Moeras- en watervogels vinden het er heerlijk. U treft hier ook een andere vegetatie dan op ‘gewone’ grond. Vooroever Koopmanspolder-Andijk bevindt zich langs de Dijkweg in Andijk en is zodoende goed te bereiken met de fiets en de auto, maar natuurlijk ook te voet.




INDEX:
1. Tureluur 11. Soepgans
2. Brandgans 12. Aalscholver
3. Boerenzwaluw 13. Grutto
4. Kievit 14. Graspieper
5. Kuifeend 15. Rotgans
6. Kauw 16. Fitis
7. IJslandse grutto 17. Buizerd
8. Grote Zaagbek 18. Smient
9. Steenloper 19. Tafeleend
10. Kolgans 20. Roodborst
-------------------------------------------------------------------------------
21. Putter (distelvink) 32. Grauwegans
22. Grauwe gans (met pullen) 33. Wulp
23. Grasmus 34. Kluut
24. Gele Kwikstaart 35. Witgatje
25. Blauwborst 36. Watersnip
26. Kneu
27. Roodborsttapuit
28. Grutto
29. Witte Kwikstaat
30. Karper
31. Visdief




1. tureluur
De tureluur dankt zijn naam aan het geluid dat de vogel maakt: 'tjululuu' en dat is makkelijk te vertalen naar 'tureluur'. Hij is altijd te herkennen aan de markante felrode poten en de brede witte achterrand van de vleugels. Een niet zo algemene weidevogel, die als niet broedvogel vooral op het wad te vinden. Hoewel de tureluur in Europa afneemt in aantal, is dit nog niet dusdanig dat de soort bedreigd is. Afname door intensivering van de landbouw (toename droge en kruidenarme, structureel homogene graslanden, vroeg maaien) in combinatie met lage waterpeilen. Ook op kwelders afgenomen, door verruiging. De tureluur staat op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels. Rode Lijsten bevatten soorten die bedreigd worden of kwetsbaar zijn.

De tureluur is een grote waadvogel met feloranje poten – dit zijn veruit de meest onderscheidende kenmerken van deze vogel. Hun lichamen hebben voornamelijk een gespikkelde bruine kleur en ze hebben blekere buiken. De snavel is recht en middellang en staat aan de oranje basis en zwart aan het einde. Broedt in Noordwest-Europa, Rusland tot Japan. Deels standvogel. In Nederland vrij talrijke broedvogel, wegtrekkend, doortrekker in groot aantal.

Broedt in diverse natte, goed begroeide, open gebieden, meestal in natte weilanden, kwelders, moerassen. Buiten broedseizoen in zoete en zoute natte gebieden, zoals modderige kusten, moerassen, meren, etcetera.

Aantal eieren in legsel meestal 4, soms 3 zelden 5. Peervormig tot ovaal. Glad en zwak glanzend. Licht geelbruin tot crème-achtig-geelbruin, soms met een zwakke olijftint op de lichtere eieren.



Brandgans boven....Grote Canadese gans onder.


2. Brandgans
De brandgans is te herkennen aan de kleuren zwart, wit en grijs, en heeft een wit gezicht. Broedt vanaf eind mei in het arctische gebied. In de Nederlandse verwilderde niet-trekkende populatie vaak al eerder. Brandganzen broeden in Nederland op een aantal vreemde plaatsen, waaronder nauwelijks begroeide eilanden. De jongen moeten dan, zodra zij hiertoe in staat zijn, naar een voedselgebied zwemmen omdat op het broedeiland geen voedsel beschikbaar is. De oude vogels weten hier wel raad op: ze nemen of een jong in de snavel, of ze plaatsen het op hun rug en brengen het naar een voedselgebied.

De vogel is 55 tot 66 cm lang en heeft een spanwijdte van 110 tot 120 cm, gemiddeld 15 cm korter dan de grauwe gans. Uiterlijke kenmerken tussen het mannetje en het vrouwtje zijn er nauwelijks; alleen in het formaat en gewicht is er enig verschil: het mannetje weegt 910–1810 g, het vrouwtje 850–1770 g. De kop is geelachtig wit; achterzijde van de kop, nek en boven borst zijn zwart. De buik en de onderkant zijn grijswit met een grijze bandering. De vleugels zijn grijsblauw met zwart-witte strepen. De poten en snavel zijn zwart. Het is een sterke vogelsoort die weinig of geen last ondervindt van vriesweer.

Grote Canadese gans en Brandgans.





3. Boerenzwaluw in de haven De Kreupel: Boerenzwaluwen zijn aanwezig van maart tot in oktober, incidentele waarnemingen daargelaten. De meerderheid der broedvogels arriveert in april of begin mei, soms echter later vanwege ongunstige trekomstandigheden. Doortrek in het voorjaar is alleen opvallend op enkele plekken langs de kust en uitsluitend bij straffe (zuid)oostenwinden. Vanaf juli verzamelen zich grote aantallen op gemeenschappelijke slaapplaatsen, doorgaans in riet maar ook in maïs of andere hogere vegetaties. De najaarstrek vindt grotendeels plaats tussen eind augustus en eind september. Deze is in het binnenland veel krachtiger dan langs de kust. Vroege trekkers (augustus en eerste helft september) foerageren langdurig alvorens door te vliegen; late trekkers (na half september) vliegen vaak snel en laag, zeker op koele ochtenden.

De Boerenzwaluw nestelt in het hele land in boerenland, met een voorkeur voor gemengde bedrijven. Het gros van de paren huist in koeien-, varkens- of paardenstallen. De aantallen zijn in het laatste kwart van de twintigste eeuw afgenomen, al komt dat uit tellingen onvoldoende naar voren bij deze lastig telbare soort. De afname is een gevolg van modernisering van bedrijven (o.a. scherpe hygiënemaatregelen, waardoor in stallen vliegende zwaluwen geweerd worden) en intensivering van grondgebruik (resulterend in voedselgebrek). Sinds de eeuwwisseling is de stand stabiel tot licht herstellend. De toenemende populariteit van het houden van hobbypaarden op het platteland biedt enige compensatie voor de afname op meer traditionele broedlocaties.

Deze boerenlandvogel is een echte acrobaat. Door zijn behendigheid is de boerenzwaluw heel goed in het vangen van insecten. Hij is te herkennen aan zijn blauw/zwarte bovenkant en witte onderkant. Verder heeft hij rode en zwarte accenten. Zo heeft hij een rood gezichtje en loop er een zwarte band over zijn borst. De staart van de boerenzwaluw in lang en gevorkt. Een jonge boerenzwaluw heeft een minder kenmerkende kleur. Wanneer hij volwassen is, is hij zo’n 19 centimeter groot. Je herkent de zang van een zwaluw door zijn kwetterende geluid.




4. De kievit is een algemeen voorkomende broedvogel. Zij broeden bij voorkeur op terreinen met een korte begroeiing. Het nest bestaat uit een kuiltje in de bodem, bekleed met wat sprietjes en andere plantdelen. De broedtijd valt van half maart tot in juli. Het legsel bestaat uit vier eieren, soms uit vijf. Zij zijn peervormig en vertonen een olijfgroene, geelbruine en olijf bruine kleur met zwartbruine en groenbruine vlekken en stippen. De broedduur bedraagt 20 tot 26 dagen.

De kievit is een van de meest kenmerkende (weide-)vogelsoorten van ons land. Hij is onmiskenbaar met zijn kuif, zijn zwart-witte kleed en zijn unieke, opvallend brede vleugels. Deze spelen in de baltsvlucht een belangrijke rol, waarbij de kievit man spectaculaire buitelingen maakt en de zwart-witte onder vleugels van ver zichtbaar zijn. Aan de 'zang' die hij dan laat horen, heeft de kievit zijn naam te danken. Ook de vleugels maken een opvallend geluid.

Leeft in zo open mogelijk landschap, vrijwel uitsluitend agrarisch gebied (graslanden en akkers). Zeer kleine aantallen broeden nog steeds in duinen, op kwelders en op natte heide en hoogveen. Bereikt de hoogste dichtheden in Laag-Nederland in vochtige, open graslanden en in Hoog-Nederland in boerenland met een afwisseling van maïs en gras. Broedt graag in kort gras, afgewisseld met kale plekken. Buiten de broedtijd vooral in open grasland- en bouwlandgebieden, ook wel in zeer ondiep water.

Noordelijke delen van omvangrijk broedgebied worden geheel verlaten. Korte- en middellange-afstandstrekker, pendelt heen en weer met vorstgrens. In zachte winters overwinteren grote aantallen in ons land. Bij vorst trekken veel kieviten naar Engeland en Frankrijk. Noordelijkste broedvogels trekken tot in Noord-Afrika. Trekt al in mei weg van broedgebieden, dit zijn de vogels die geen succesvol nest hebben gehad. Meeste trek in oktober-november, in het voorjaar in februari en vooral maart. Trekt over een breed front, zowel 's nachts als overdag.




5. Kuifeend (januari 2020)…Vorig jaar verspreidden kuifeenden zich na de broedtijd over allerlei wateren. Vervolgens zochten ze weids, open water op. Doorgaans verzamelen zich op het Markermeer voor de winter tienduizenden kuifeenden uit binnen- en buitenland. Ze duiken er naar driehoeksmosselen, hun lievelingskost. Ze duiken als het nodig is wel zes meter diep. Daar is het donker, maar kuifeenden kunnen zelfs in troebel, voedselrijk water op de tast hapjes opduiken; plantaardige en dierlijke hapjes. Die mosselen slikken ze helemaal in en kraken ze in hun gespierde maag. Het mosselgruis poepen ze weer uit.

De kuifeend is een middelgrote vogel met een lengte van ongeveer 40 cm. Het mannetje heeft een opvallend zwart verenkleed met een glanzende groene kop en een witte buik. Daarnaast heeft het mannetje een kenmerkende kuif op het achterhoofd, die hij kan opzetten of platleggen afhankelijk van zijn stemming. Het vrouwtje daarentegen heeft een bruin verenkleed met een donkerdere kop en een witte vlek rond het oog.






6. Kauwen vallen niet zo heel erg op in het landschap. De kauw onderscheidt zich van ‘normale’ kraaien door de grijze kleur van de zijhals. Hij is ook kleiner dan de meeste kraaiensoorten.
De kauw is een monogaam dier en blijft z’n hele leven trouw aan dezelfde partner. Ze zijn dan onafscheidelijk. Zelfs in groepsverband blijven de paartjes nog herkenbaar. Let er maar eens op, een kauw zonder partner zie je zelden.
Hij eet alles wat hem voor de snavel komt, van insecten en spinnen tot aan karkassen van overreden dieren en afval. Maar soms heeft hij ook een vegetarische bui en doet zich dan tegoed aan fruit en zaden. Een opvallend kenmerk van kauwen is dat ze enorm gericht zijn op het delen van hun voedsel. De reden hiervoor is nog onduidelijk. Misschien zijn ze erachter gekomen dat de groep als geheel er beter van wordt. En dat is dan behoorlijk slim.




7. IJslandse grutto - winterkleed (februari 2020)… De eerste grutto's zijn weer terug in ons land. Voorlopig is het vooral de IJslandse ondersoort, maar toch. Waar onze grutto in de winter naar Zuid-Europa of West-Afrika vertrekt, blijven de IJslanders veel noordelijker hangen. In Engeland hebben ze bijvoorbeeld de hele winter door grutto's: de IJslanders. De IJslandse grutto's hebben een kortere snavel dan de gewone grutto. De vogels verzamelen zich in deze tijd van het jaar vooral op stukken land die onderwater zijn gezet. Ze vinden daar wormen en ander voedsel, dat ze nodig hebben om aan te sterken na de trek en zich voor te bereiden op het broedseizoen.







8. (februari 2020): De grote zaagbek is een watervogel die hier in de winter in het binnenland te zien is. De grote zaagbek leeft voornamelijk van vis en duikt veelvuldig onder water om te jagen. Deze zaagbek heeft een langgerekt lichaam en heeft een dunne snavel die voorzien is van kleine tandjes. Met die snavel kan hij de gevangen vis of kleine zoogdiertjes, insectenlarven en amfibieën makkelijk vasthouden. De vleugelslag is snel en de zaagbek lijkt in de vlucht eerder op een fuut dan op een eend. Je ziet ze meestal in koppels vrij laag over het water voorbij vliegen.

Het mannetje is grotendeels wit gekleurd en heeft een zwarte kop, hals en rug. Van dichtbij zie je pas dat de kop een groene metallicachtige gloed heeft. In de winter kan de borst een roze zweem krijgen. Door het grote kleuren contrast in het verenkleed heeft het mannetje een prachtig voorkomen en valt hij al van grote afstand op. De snavel is dun, vrij lang en voorzien van rijen kleine zaagtandjes waarmee prooien goed astgehouden kunnen worden. De punt heeft een scherp haakje waarmee de prooi gepakt wordt.

Het lichaam van het vrouwtje van de grote zaagbek is overwegend grijs gekleurd en bij de hals verkleurd het verenkleed naar lichtgrijs, bijna grijswit. Halverwege de hals is een scherpe aftekening naar de kop te zien. het bovenste deel van de hals en kop zijn roestbruin gekleurd en op de kop heeft het vrouwtje een soort hanenkam. De kuif is stekelig en erg opvallend.




9. (februari 2020) steenloper: In het Engels noemt men de steenloper een steendraaier of ‘turnstone’ en dat is ook precies wat hij doet. Hij draait elk steentje minutieus om in de hoop er wat voedsel onder te vinden. De steenloper heeft een uitgestrekt leefgebied. Hij komt zowat op alle noordelijke delen van het bovenste halfrond voor. Er zijn zelfs vogels die de oversteek maken van Noord-Amerika naar Europa. Ze verblijven aan de kust, liefst op stenige dijken en dammen, of daar waar veel schelpdieren te vinden zijn (kwelders, wad, zandplaten …). Tijdens het doortrekken zie je hen soms ook in slikken of zelfs zoetwaterplassen.

De steenloper heeft een opvallend uiterlijk. Zowel het mannetje als het vrouwtje hebben een grijze rug en witte buik. De poten zijn oranje van kleur en de snavel is zwart. Het mannetje heeft tijdens het broedseizoen een prachtig zwart-wit verenkleed met een kastanjebruine borst. Het vrouwtje daarentegen heeft een iets doffere kleur.

De steenloper komt voornamelijk voor op rotsachtige kusten, stranden en kwelders. Ze zijn te vinden langs de Noordzeekust en de Waddeneilanden. In de winter migreren ze naar het zuiden, waar ze vaak te zien zijn op modderige kusten






10. (maart 2020)… kolgans: De witte bles rond de snavelbasis is opvallend. Verder hebben kolganzen een roze snavel en oranje poten. Volwassen vogels hebben zwarte dwarsstrepen op de buik. Jongen van het afgelopen broedseizoen hebben die dwarsstrepen nog niet. Ook de witte bles ontbreekt dan nog grotendeels.

De kolganzen die in Nederland overwinteren, zijn voor het overgrote deel afkomstig uit Noordwest-Rusland en Siberië, vanwaar ze in westelijke tot zuidwestelijke richting wegtrekken naar hun winterkwartieren, vooral West-Europa. In Nederland trek van begin oktober tot in maart.

De kolgans vormt monogame paren die vaak voor het leven bij elkaar blijven. Het vrouwtje legt meestal 4-6 eieren en broedt ze uit gedurende ongeveer 25-28 dagen. Beide ouders zijn betrokken bij het broeden en het grootbrengen van de jongen. De jonge gansjes, ook wel pulletjes genoemd, verlaten het nest kort na het uitkomen en worden door hun ouders beschermd en gevoed. Het broedseizoen van de kolgans begint meestal in april en duurt tot juni. Tijdens deze periode zijn ze druk bezig met het bouwen van nesten en het grootbrengen van hun jongen. Hieronder volgt een opsomming van enkele kenmerken van het broedseizoen.




11. (maart 2020)… soepgans: Soepganzen zijn afstammelingen van losgelaten of ontsnapte vogels. Hun verspreiding is in 1998-2000 voor het eerst in kaart gebracht. Ze broeden vooral in het waterrijke deel van het land en speciaal in stedelijke omgeving en nabij boerderijen. De vogels nestelen geregeld samen met Grauwe Ganzen of andere ganzen, waardoor allerlei kleurvariaties optreden. De verspreiding van deze standvogel komt grotendeels overeen met die in de broedtijd. Ook bij strenge vorst treden amper verplaatsingen over noemenswaardige afstand op. De landelijke aantallen worden pas vanaf het jaar 1998 bijgehouden tijdens de watervogeltellingen. Ze namen aanvankelijk toe, maar lokaal zorgen bestrijdingsacties voor een daling van de aantallen.

De soepgans, ook wel boerengans of parkgans genoemd, komt van nature helemaal niet in Nederland in het wild voor. Soepganzen zijn in Nederland in het wild gekomen, doordat ze lang geleden zijn ontsnapt of losgelaten. Vroeger hielden mensen deze ganzen voor de eieren, het vlees en het dons. De soepgans kan verschillende kleuren hebben: van helemaal wit tot grijsbruin, met oranje poten en snavel. Wanneer de gans grijsbruin is lijkt hij heel erg op een andere ganzensoort, namelijk de grauwe gans. Dit komt doordat de soepgans vaak een grauwe gans als partner uitzoekt. Ook kan de soepgans anders ganzensoorten als partner uitkiezen. Op graslanden en akkers waar nog resten van de oogst liggen verzamelen ze hun voedsel. Ze lopen dan vaak naast elkaar.

Ze broeden graag in moerasgebieden, graslanden, bosvijvers, maar ook in de stad. Ze maken een nest op de grond dat wordt vaak verstopt onder struikgewas. Op veilige plekken broeden deze ganzen vaak samen met andere ganzensoorten. Wanneer je ergens een wakende soepgans ziet, is de kans groot dat het vrouwtje op het nest zit. De broedperiode is in april tot mei/juni, in vergelijking met de grauwe gans, beginnen soepganzen een week later met broeden. Ook leggen ze gemiddeld iets meer eieren, tussen de 4 en 8. Het aantal jongen dat succesvol groot wordt, is juist lager dan bij de grauwe gans.Sinds 1998-2000 wordt in Nederland bijgehouden waar de soepganzen voorkomen. De soepgans is vooral in waterrijke gebieden en stedelijke gebieden te vinden.





12. (maart 2020)… aalscholver: De aalscholver lijkt een zwarte vogel. Feitelijk is het verenpak grotendeels diep bronsgroen. Elk veertje van de boven vleugels heeft een subtiel zwart randje. Dat geeft de vogel een ‘geschubd’ uiterlijk. In het voorjaar kleuren de vogels op hun mooist. De wangen en dijen zijn dan wit bevederd en de kruin en nek van zilverwitte manen voorzien. De onbevederde keel kleurt dan geel. Dit prachtkleed verdwijnt in de loop van het broedseizoen.

Het verenkleed van aalscholvers is niet volledig waterdicht en absorbeert water wanneer ze duiken, waardoor ze minder drijvend zijn en minder energie kunnen gebruiken bij het zwemmen onder water.




13. (april 2020) … grutto: Met de kenmerkende roep is de grutto in veel Nederlandse weiden een kenmerkende vogel. De grutto heeft lange poten en zoekt zijn voedsel voornamelijk in ondiep water en vochtige weiden. Met behulp van de lange snavel worden prooidieren zoals insecten, wormen, slakken en kleine kreeftachtigen gevangen. Het nest van grashalmen en stengels wordt bij voorkeur gebouwd in hoog gras. Met name door de intensivering van de landbouw is de populatie grutto's in Nederland de laatste decennia sterk afgenomen, het hoge gras wordt in het voorjaar vaak gemaaid in dezelfde periode dat de grutto's de eieren bebroeden. Jonge vogels verlaten meteen het nest, maar blijven wel beschutting zoeken in het hoge gras, zodat ook veel jonge vogels slachtoffer worden. Van de wereldpopulatie grutto's broedt ongeveer de helft in Nederland en er wordt dan ook een intensief beleid gevoerd met als doel het herstel van de populatie. Met onder meer projecten voor beperkt maaien van weiden wordt getracht om de grutto te beschermen, desondanks gaat het aantal broedparen nog steeds achteruit. De grutto's die zomers in Nederland broeden overwinteren in Zuidwest-Europa en West-Afrika, maar de kleine populatie grutto's van IJsland overwintert onder andere in Nederland.

De grutto komt vooral voor in Europa en delen van Rusland en is een van Europa’s grotere waadvogels die te herkennen is aan zijn lange nek, met name lange poten en lange, rechte, fijn puntige snavel. Het volwassen vrouwtje is groter en zwaarder dan het mannetje met een langere snavel. Zomerkleed van volwassen vogels is een opvallende koperrode kleur op de borst, het hoofd en de nek met het volwassen mannetje dat een helderder en breder kleurgebied vertoont. De flanken hebben zwarte balken en de bovenste vleugels zijn zwart met een brede witte vleugelbalk en zwarte staart. De romp is wit, net als de bovenste staartdeksels die het uiterlijk geven van een brede witte streep over de bovenkant van de bovenste staart. De onder vleugel is overwegend lichtgrijs tot wit. In het winterkleed zijn de bovendelen en het borstgebied bruingrijs en de vleugels vergelijkbaar met de broedkleur en -patroon. Terwijl de snavel zwart getipt is en in de zomer een oranjeroze kleur heeft, is hij in de winter vooral roze zonder donkere punt. De poten blijven het hele jaar door donkergrijs tot zwart. Jonge vogels zijn vergelijkbaar met het volwassen winterkleed, hoewel iets donkerder over de bovenste delen..

Met behulp van hun lange snavels als sondes eten grutto’s een verscheidenheid aan insecten en insectenlarven, weekdieren, paai- en kikkervisjes, zaden, bessen en rijst; de laatste is een hoofdbestanddeel bij het overwinteren in Afrika ten zuiden van de Sahara.

Er zijn drie erkende ondersoorten van de grutto. Het belangrijkste verschil in de ondersoorten is hun geografische locatie. Deze kunnen eenvoudig worden opgesplitst tot Limosa limosa limosa | (Europese) broeden in Europa en West-Rusland, migreren naar het zuiden naar Zuid-Europa, Afrika ten zuiden van de Sahara, het Midden-Oosten en India. Limosa limosa eiland (IJslandse) broedt voornamelijk in IJsland, de Shetlands, Faeröer en andere Noord-Atlantische archipels die overwinteren aan de zuidkust van het Verenigd Koninkrijk en Zuidwest-Europa. Eindelijk Limosa limosa melanuroides | (Aziatisch) dat broedt in Siberië en Kamtsjatka in Noord-China en Mongolië en overwintert op het Indiase subcontinent, Myanmar en de kustgebieden van Indochina, Taiwan, Indonesië.




14. (april 2020)… graspieper: Het broedgebied van de Graspieper strekt zich uit van Groenland, IJsland en Midden-Frankrijk tot in West-Siberië. De dichtheden binnen Europa zijn het hoogst in de noordelijke helft, waartoe ook Nederland behoort. De Nederlandse broedvogels overwinteren in Zuidwest-Europa en Marokko. De broedhabitat bestaat uit open terrein met lage begroeiing. In ons land bezet de soort zeer uiteenlopende terreintypen: kwelders, gras- en bouwland, vochtige heide, open duinen en met veenmos begroeide moerasgebieden. Het vrouwtje bouwt vanaf april een goed verborgen grondnest, vaak tussen overjarig plantenmateriaal. Verhogingen in de omgeving van het nest, zoals paaltjes en hekken, worden benut als uitkijkpost of beginpunt van de zangvlucht. Het voedsel bestaat uit kleine insecten, larven, rupsen, slakjes en kleine wormen. In het winterhalfjaar eten Graspiepers ook zaden.

De algemeenste piepersoort in Nederland. Heeft geen opvallende kenmerken, maar roep en zang zijn karakteristiek. Broedt in allerlei open landschappen, het talrijkst in open duinen. Hij is daar een belangrijke waardvogel voor de koekoek. Is als broedvogel sterk achteruitgegaan, vooral in grasland, maar trekt nog wel talrijk door, vooral in april en oktober. Schaarser in de winter.

Klein, gestreept, dunne snavel. Witte buitenste staartpennen. Flanken zwaar gestreept; hier is de gelijkende boompieper heel dun gestreept. Weinig oogstreep, opvallende oogring. Roep en zang verschilt sterk met die van boompieper.




15. (17 mei 2020)… rotgans: Uitzonderingen daargelaten, arriveren Rotganzen vanaf eind september in ons land en vertrekken ze eind mei of begin juni. De soort is sterk aan zoute wateren gebonden en is in het diepe binnenland ronduit schaars. In het Waddengebied pieken de aantallen in het voorjaar, wanneer tot 100.000 Rotganzen opvetten voor de terugkeer naar de broedgebieden. In het Deltagebied overwinteren tot 20.000 Rotganzen en blijven de aantallen het hele winterhalfjaar op hetzelfde niveau. De landelijk getelde aantallen namen toe tot ongeveer 1995. Vervolgens vielen ze wat terug en bleven ze op lager niveau schommelen. De schommelingen houden voornamelijk verband met goede of slechte broedseizoenen, die veel of weinig jongen opleveren.

Iets kleiner dan brandgans. Kop en hals zwart met uitzondering van een witte halsvlek en effen donkergrijze bovendelen. Onderzijde ook grotendeels donkergrijs maar met wat wit op de flanken. Onder de staart altijd wit. Onvolwassen rotganzen hebben witte strepen op de bovendelen en nog geen witte hals vlek.

Rotganzen zijn langeafstandstrekkers. De vogels die de winter in Nederland doorbrengen, komen uit Midden- en Noord-Siberië. Een flink deel van de vogels legt daarbij meer dan 5.000 km af! Daarbij wordt tot 1056 km afgelegd in één vlucht, de totale route wordt in zo'n 16 etappes afgelegd. Gemiddeld vliegen rotganzen daarbij 118 km per dag. De aantallen rotganzen in Nederland zijn het grootst in april / mei. De vogels verblijven vooral in het Waddengebied, tot ze eind mei / begin juni vertrekken naar de arctische broedgebieden.




16. (5 juni 2020) … Fitis): Fitissen zijn het gemakkelijkst aan hun zang te herkennen; op het oog lijken ze als tweelingen op tjiftjaffen. Het zijn allebei kleine bruine vogeltjes, al zijn fitissen iets geliger en hebben ze een wat duidelijker oogstreep. Bovendien zijn hun pootjes meestal lichter van kleur dan die van een tjiftjaf.

De fitis begint eind april aan het broedseizoen en legt één broedsel per jaar, van 4-8 eieren. Broedduur 12-14 dagen. Nest bevindt zich goed verborgen op de grond. De jongen zitten 12-16 dagen op het nest en worden tot twee weken na uitvliegen gevoerd door voornamelijk het vrouwtje.

Najaarstrek tussen juli en september naar Afrika, ten zuiden van de Sahel. Steekt via de straat van Gibraltar de Middellandse Zee over. Trekt vooral 's nachts. Hij gaat tussen maart en eind mei weer terug naar het broedgebied. Arriveert een paar weken later in Nederland dan de tjiftjaf.




17. (1 september 2020)...Buizerd: De buizerd komt voor in het grootste gedeelte van Europa en delen van Azië. Hij is overwegend een standvogel die in hetzelfde gebied overwintert als waar hij broedt, behalve in de koudste gebieden en op enkele ondersoorten na. De vogel jaagt gebruikelijk in open land, maar nestelt in bosranden. Normaal gesproken bestaat de prooi van een buizerd voornamelijk uit kleine zoogdieren, amfibieën en kleine vogels.

De buizerd is verreweg de algemeenste en meest opvallende roofvogel van Nederland, die je vaak in open land ziet, zittend op een paal of schroevend op de thermiek. Buizerds zijn erg gevarieerd qua kleur en tekening. Van donkerbruin tot bijna wit. Hij heeft zich de laatste decennia sterk uitgebreid als broedvogel en broedt ook in de lage delen van Nederland. Heeft zich ook op de Waddeneilanden gevestigd.

De buizerd is in Nederland erg gevarieerd in kleur en tekening. Heeft een brede, niet ver uitstekende kop, brede vleugels en een vrij korte, afgeronde staart met smalle bandjes. Vliegt met relatief snelle, ondiepe en ietwat stijve vleugelslagen. Vaak cirkelend te zien en dan worden de vleugels in een ondiepe V gehouden.

Onderstaande foto (21 september 2020)

De Buizerd is te vinden in uitgestrekte bossen afgewisseld met heide en boerenland, moerasbossen, boerenland met bosjes en houtwallen, duinvalleien met struweel, bosjes in steden. Combinatie van geschikte nestgelegenheid (bos of een bosje) met open land met veel voedsel is ideaal. Jaagt ook wel midden in (ouder) bos en in Nederland ook graag in weilanden en steeds vaker in steden. De voedselkeuze van de Buizerd zijn vooral kleine zoogdieren, zoals woelmuizen, veldmuizen en jonge konijnen. Ook regenwormen, kevers, amfibieën, jonge vogels en aas. Over het algemeen geen snelle jager, maar kan soms vogels en volwassen konijnen pakken. Jaagt vooral vanaf zitplaats laag boven de grond. Bidt ook, vooral in de zomer in open gebieden.




18. (13 oktober 2020): De smient wordt om zijn kenmerkende roep ook wel 'fluiteend' genoemd. In Nederland broeden slechts enkele paartjes, maar in de winter is de smient talrijk aanwezig. Smienten komen vanuit Scandinavië en Siberië naar Nederland om te overwinteren. Een aanzienlijk deel van de Noordwest-Europese populatie overwintert hier: het zijn er honderdduizenden.

Mannetjes hebben een kastanjebruine kop met roomgele streep op het voorhoofd. Hun borst is roze-achtig, de flanken grijsblauw met witte dijvlek, de onderbuik is wit; de onderstaartdekveren zijn zwart. In de vlucht vallen bij het mannetje de grote witte vleugelvelden op. Vrouwtjes zijn rossig bruin of grijsachtig met variabele diffuse vlekken met de blauwgrijze snavel en witte buik als opvallendste kenmerken.




19. (17 mei 2021) Tafeleend: Mannetje: Snavel blauw met zwarten nagel, kop roodbruin, rug en zijden mooi parelgrijs, borst en buik zwart.

Tafeleenden zijn duikeenden die vooral in de herfst, winter en het vroege voorjaar in Nederland te zien zijn. Ze houden zich meestal in groepen op en zijn na zonsondergang het meest actief. Opvallend is dat het mannetje van de tafeleend al in juni wegtrekt, als het vrouwtje nog aan het broeden is. De vrouwtjes en de jongen volgen later.

Mannetje heeft roodbruine kop met fel rode ogen, een zwarte borst en stuit en verder een lichtgrijs verenkleed. Het vrouwtje is minder opvallend, met een lichtbruine kop en stuit, en op de romp een licht grijsbruin verenkleed.

Wijfje: Onderzijde wit, overigens bruin en beige.

Tafeleenden komen voor bij meren, moerassen en langzaamstromende rivieren met voldoende oeverbegroeiing. Ze broeden in de buurt van eutrofe meren en moerassen, met een minimale waterdiepte van 1 meter. In de winter op groter, open water.




20. (6 maart 2022): De Roodborst komt in alle Europese landen voor en mag zich, doordat hij 's winters vaak dicht bij de mens leeft, in een algemene bekendheid verheugen. De vogels uit noordelijke broedgebieden zijn in veel sterkere mate trekvogel dan die uit West- en Midden Europa. In het najaar vindt er een zuidwaartse verschuiving van de roodborstpopulaties plaats. Veel van de Roodborsten die we 's winters in Nederland aantreffen zijn afkomstig uit Scandinavië, al zijn er in zachte winters ook veel eigen broedvogels aanwezig.

Roodborsten vallen alles aan wat rood is. Niet omdat ze knettergek zijn, maar omdat het ze helpt overleven. Roodborsten hebben namelijk hun territorium hard nodig om genoeg insecten te vinden om niet te verhongeren. Daarom zullen ze andere roodborsten die in hun leefgebiedje komen bevechten en verjagen. Het is dan vooral de rode borst die de herkenning en agressie opwekt. En die aversie tegen rood zit zo diep in de aard van de roodborst, dat hij ook liever geen rode speelgoedauto of bal in zijn tuin heeft.

Die afschuw van rood is ook meteen de reden dat de jonge roodborsten bruin zijn. Op die manier worden ze tenminste niet aangevallen door hun ouders. Die ouders hebben het in het broedseizoen al moeilijk genoeg met zichzelf.Zowel man als vrouw roodborst heeft de rest van het jaar namelijk een eigen territorium, dus ze vinden het bizar moeilijk om zo dicht in de buurt van een andere roodborst te zijn zonder aan te vallen. De eerste keer dat een vrouwtje zich vertoont in het gebied van een mannetje, valt hij haar dan ook vaak wél aan. Zij probeert zich dan in te houden en hoopt dat hij zijn vergissing erkent. Zijn territorium wordt dan tijdelijk in tweeën gedeeld, want samen voedsel zoeken is echt uitgesloten.




21 (26 februari 2022) : De putter heeft een opvallend uiterlijk met zijn felgekleurde verenkleed. Het mannetje heeft een rood gezichtsmasker, zwarte vleugels met gele strepen, een zwarte staart en een witte buik. Het vrouwtje daarentegen heeft een iets minder felgekleurd verenkleed, met een lichtroze gezichtsmasker en minder uitgesproken strepen op de vleugels.

De putter komt veel voor in Nederland en komt voornamelijk voor in parken, tuinen, bossen en open graslanden. Deze vogel heeft een voorkeur voor gebieden met voldoende bomen en struiken waarin hij kan nestelen en voldoende voedsel kan vinden. De putter is een zaadeter en voedt zich voornamelijk met zaden van distels, paardenbloemen en andere kruidachtige planten. Daarnaast eet de putter ook insecten, vooral tijdens het broedseizoen. Hierdoor is de putter goed aangepast aan zowel het zomerse als het winterse voedselaanbod.

De putter bouwt zijn nest in bomen, struiken of in dichte begroeiing. Het nest wordt gemaakt van takjes, mos en ander plantaardig materiaal. Het vrouwtje legt gemiddeld vier tot zes eieren, die zij gedurende twee weken bebroedt. Na het uitkomen worden de jongen nog enkele weken gevoerd door beide ouders, voordat ze zelfstandig genoeg zijn om uit te vliegen. Het broedseizoen van de putter loopt van april tot juli. Tijdens deze periode is de putter extra actief en zijn de mannetjes vaak luidruchtig aan het zingen om een partner aan te trekken. Na het broedseizoen vormen putters soms kleine groepen, die gezamenlijk voedsel zoeken en zich voorbereiden op de winter.




22. (30 april): De grauwe gans is een grote grijze watervogel met roze poten. Hij heeft zwarte vlekjes op de buik. De kop is lichtgrijs, de voorvleugel is grijswit. De snavel kan roze of oranje zijn.

Grauwe gans: Het is nauwelijks voorstelbaar dat de grauwe gans nog geen veertig jaar geleden een zeer zeldzame broedvogel was, die ooit zelfs werd uitgezet om te voorkomen dat de soort uit Nederland zou verdwijnen. De Oostvaardersplassen in Flevoland vormden de uitvalsbasis voor zijn opmerkelijke herstel. Net als veel andere ganzen zijn grauwe ganzen heel sociale vogels en vormen ze paartjes voor het leven. Nu een sterk toegenomen broedvogel van moeras- en watergebieden in geheel Nederland. Trekvogels komen voor vanaf augustus tot en met maart; wintergast in grote aantallen. Trek naar ruigebieden (Flevoland, Friese IJsselmeerkust) gedurende de zomer (mei, juni, juli) van dieren o.a. uit Scandinavië Duitsland, Polen. Het aantal broedende Grauwe Ganzen is in de afgelopen 20 jaar sterk toegenomen in Nederland en heeft onder andere geleid tot schade aan landbouwgewassen. Over de te verwachte effecten van beheerscenario’s op de populatie- en landbouwschadeontwikkeling was echter weinig bekend door het ontbreken van kennis over de populatiebiologie en de aantal ontwikkeling. Hierdoor was het moeilijk om een passend beheer uit te voeren waarbij de duurzame instandhouding van de populatie niet in gevaar komt en belangrijke landbouwschade zoveel mogelijk wordt voorkomen. De meeste broedende ganzen worden gevonden in de provincies Gelderland, Noord – en Zuid-Holland en Zeeland. Dit leidt tot conflicten met de landbouw en met natuurdoelstellingen binnen het natuurbeheer. De schade aan de landbouw wordt niet alleen veroorzaakt doordat deze dieren gras eten. Ook worden graslanden ongeschikt voor vee door de grote hoeveelheden ontlasting van ganzen.

Van origine is de grauwe gans een trekkende vogelsoort. Nederland is vanouds een belangrijk overwinteringsgebied. De laatste decennia is er veel veranderd in het trekgedrag. Er zijn populaties die nauwelijks nog trekken (onder meer in Schotland). In de jaren 1980 overwinterde nog zo'n 80% van de Europese grauwe ganzen in Spanje, inmiddels is Nederland het belangrijkste overwinteringsgebied. Ook de natuur leidt onder de toegenomen druk van zowel grazende als zich ontlastende ganzen. Vooral wanneer landbouwgronden gelegen zijn rond de broedgebieden is er een potentieel risico voor schade aan de landbouw. Als de eieren zijn uitgebroed, zoeken de paren met hun jongen vooral graslandpercelen op die grenzen aan open water. Het korte eiwitrijke gras is van cruciaal belang bij de groei van de jongen. Paren die hun jongen groot willen brengen in gebieden met ruige grasvegetaties hebben over het algemeen niet meer dan twee tot drie vlieg vlugge jongen. Paren die in gunstige omstandigheden leven met veel kort, liefst goed bemest gras, brengen meer dan vijf vlieg vlugge jongen groot. Buiten de broedvogels zijn er ook vogels die (nog) niet broeden die schade aanrichten. Het gaat om jonge nog niet broedrijpe vogels en oudere (alleenstaande) vogels en tevens vogels waarvan het broedsel in een vroeg stadium mislukt is. Deze groep zogenaamde “zwervers” veroorzaakt de meeste overlast en schade omdat ze gedurende het gehele groeiseizoen van de gewassen op de landerijen komen.




23. (7 mei 2022) Grasmus man: De Grasmus een opvallende witte keel, maar wel een iets lichter grijze kopkap. Het grootste verschil met de gelijkende Braamsluiper is de roestoranje kleur van de vleugel. De rug is ook bruin, met iets meer oranje tint. De poten zijn oranje, terwijl ze grijs zijn bij de Braamsluiper. Het mannetje tenslotte heeft een opvallende roze borst en een grijze kop kap.

Zang is kenmerkend, op en neer gaand riedeltje, tamelijk scherp en krassend, als ezelsbruggetje wordt deze soort dan ook de krasmus genoemd. In de zang zit veel variatie. De roep is een karakteristiek hees tsjèrrr.

Foto's onder... Grasmus vrouw

Grasmussen leven in Laag struweel met een dichte kruidenvegetatie en enkele bomen die als zang- en uitkijkpost dienst kunnen doen, maar ook in hoge ruigte zonder houtig gewas. Ze hebben verspreide, houtige landschapselementen nodig als zangpost van waaruit zangvluchten ondernomen worden. Ze verkiezen echter ijlere struwelen of struiken met ruigtekruiden eronder. Het nest wordt in dergelijke ruigten of laag in de struik gemaakt.

De mannetjes komen eerder terug uit Afrika dan de vrouwtjes. Ze zingen dan volop van eind april tot in juni. Het mannetje bouwt enkele nesten, waaruit het vrouwtje een keuze maakt. Bevalt geen van de nesten haar, dan bouwt ze alsnog haar eigen nest. Vaak wordt er twee keer gebroed, met legsels van 4-5 eieren, waarop zowel man als vrouw broeden gedurende 9- 14 dagen. 10-12 dagen later zijn de jongen klaar om het nest uit te vliegen, maar worden ze nog wel 15-20 dagen gevoed door de ouders. Bij het tweede nest moet het vrouwtje alleen voor de jongen zorgen.
Het hele jaar door zijn insecten (rupsen, spinnen) een belangrijke voedselbron, maar met name tijdens de trek vormen vruchten een groter deel van het voedsel.

De Grasmus is een lange-afstandstrekker. Alle vogels brengen de winter door ten zuiden van de Sahara, veelal in de Sahel van Senegal tot Ethiopië, maar verder zuidoostelijk ook Tanzania, Zambia, Zimbabwe en Botswana. De Grasmussen uit onze regio zitten voornamelijk in de westelijke Sahel. Ze trekken vaak 's nachts, en van een klein percentage dat 's ochtends nog doortrekt zien we ze gericht van struik naar struik vliegen. De trek is in in augustus-september. Van half april tot half mei keren ze terug.




24. 2 juni 2022) Gele Kwikstaart: In Europa vinden we ook een geel kwikstaartje dat heel sierlijk is gebouwd. In Zuid-Europa worden deze vogels gedurende vele maanden van het jaar waargenomen. Ze komen echter later aan dan de witte kwikstaarten., meestal tegen het einde van de maand april of begin mei. Ze blijven dan een paar maanden en vertrekken in de maand augustus, of op zijn laatst in september. Vaak komen ze al in Afrika aan, als de andere kwikstaarten nog in onze streken vertoeven. De meeste gele kwikstaarten kiezen voor hun winterverblijf een land als Egypte uit, maar er zijn er ook die tot Midden-Afrika gaan.

Gele kwikstaarten hebben een voorkeur voor open landbouwgebieden. Ze wippen de staart regelmatig met felle schokkende bewegingen op en neer. 'Gele kwikken' hebben een onstuimige balts, met trillende veren fladdert het mannetje boven het vrouwtje of loopt steeds rondjes om haar heen.

Man gele kwikstaart heeft een duidelijke gele keel en borst in prachtkleed. Blauwgrijze kop met brede witte wenkbrauwstreep, gele onderdelen en olijfgroene bovendelen. Spitse snavel van een insecteneter en een 'kwikkende' staart. Heeft een kenmerkende korte roep die hij in de vlucht laat horen.




25. (9 juni 2022) blauwborst: Westerse blauwborst: De kin, de hals en het bovenste gedeelte van de borst hebben een prachtige blauwe kleur. De onderkant van het lichaam wordt omzoomd door een zwarte streep, die in het midden is verdeeld door een lange, rode streep. Wanneer de herfst aanbreekt, worden deze felle, vrolijke kleuren valer. Het vrouwtje is te herkennen aan een witte vlek op haar keel en een blauwbruine streep op de borst.

De Blauwborst is een fotogenieke vogel die vooral in moerasachtige terreinen met riet en zachthoutsoorten gevonden kan worden. Ondanks zijn opvallende verschijning is hij nog niet zo eenvoudig te vinden als je zijn kenmerkende zang niet kent. Van de trekvogels is het een van de eerste zangvogelsoorten die eind maart weer uit Afrika terugkeert.

boven blauwborst man, onder blauwborst vrouw...

De blauwborst zingt al vanaf maart met vaak gespreide staart hoog in het riet of vanuit een struik of boompje. Tijdens de balts vliegt het mannetje regelmatig op uit het riet met zijn melodieuze zang om elders met gespreide staart en vleugels neer te strijken. Op het menu van de blauwborst staan vooral insecten, larven, wormen en slakjes, soms aangevuld met bessen en zaden. Zoekt vooral voedsel op de grond in de beschutting, regelmatig stilstaand in opgerichte houding.

Het kleed van het vrouwtje is variabel. Behalve de wenkbrauwstreep heeft het vrouwtje ook een witte baardstreep. De blauwe borst ontbreekt, en in plaats daarvan heeft zij meestal een boog met donkere vlekken op een crèmekleurige ondergrond. Oudere vrouwtjes hebben soms wat blauw en zwart en een vage roestkleurige borstband, en lijken daardoor soms op een mannetje. Het staartpatroon is hetzelfde als bij het mannetje.





26. (15 juni 2022): De kneu is een kleine vinkachtige van ongeveer 13,5 centimeter groot. Dit is nog kleiner dan de huismus. Vooral de mannelijke kneu is goed te herkennen, met name in het broedseizoen. Hij heeft dan een fel rood kapje op zijn kop en dezelfde rode kleur is te zien op zijn borst. Na het broedseizoen wordt deze kleur minder fel en neigt het meer naar bruin. De mannelijke kneu heeft een warme kleur bruin op zijn rug en een grijze nek. De vrouwelijke en jonge kneu hebben dit niet. Zij hebben een bruin grijze nek en een licht gestreepte borst. Ook missen zij de opvallende rode kleur. Zowel mannelijke als vrouwelijke kneutjes hebben een grijze snavel, die veel lijkt op die van de meeste vinken.

De grootste aantallen van deze vogel vind je in Spanje, Frankrijk en Oekraïne. De kneu komt verder eigenlijk in heel Europa voor. Ook in grote delen van Siberië is de vogel te vinden. Het zijn dus vogels die zich in zowel in de kou als in de warmte goed kunnen redden. In Nederland vind je hem veel in Drenthe en op Texel. Hij zoekt meestal half open landschappen op, zoals duinen en akkers met wat heggen en struiken. In doornige struiken broeden ze vaak. Ook tuinen en andere groene plekken in de stad worden vaak gebruikt als broedplek. Na de broedperiode trekken de kneutjes weg om te overwinteren. De Nederlandse kneu trekt richting Spanje of Marokko. Vanuit het noorden van Europa trekken veel kneutjes over ons land. De trek van de kneutjes is vaak overdag en is goed te volgen, omdat ze vaak in grote groepen reizen. Ze komen dan ook samen tot rust langs kusten en rivieren. Rond half april trekken ze terug naar Nederland. Hier beginnen ze dan aan hun broedperiode.

De broedperiode van de kneu loopt van half april tot het einde van juli. Ze zoeken dan naar lage struiken om hun nest in te bouwen. De struik moet genoeg beschutting bieden, maar mag ook niet te dicht zijn. De kneu bouwt vaak bij andere kneutjes in de buurt. Het zijn niet hele territoriale vogels. Het kan dus zomaar gebeuren dat er meerdere nesten in dezelfde struik zitten. Tijdens het broedseizoen kunnen de kneutjes twee of drie broedsels hebben. In één legsel zitten 4 tot 6 eieren.

Wanneer deze eieren gelegd zijn, duurt het 12 dagen voordat ze uitkomen. Daarna zitten de jonge kneutjes nog 12 tot 17 dagen op het nest. Ze kunnen daarna al wel vliegen, maar zijn nog niet heel snel. Daarom worden ze nog een tijdje geholpen door hun ouders. In juli vind je vaak groepen kneutjes in voedselrijke gebieden. Ze gaan dan vaak samen op zoek. Vooral plekken waar veel kruiden en grassen groeien worden veel bezocht. Ze eten namelijk vooral de zaden van deze planten. Het maakt voor de kneus niet uit of het om wilde soorten planten of cultuurgewassen gaat. Zo kiezen ze voor vogelmuur en veldkers, maar ook voor koolzaad en lijnzaad.



27. (15 maart 2023): De roodborsttapuit is een kleine vogel met een lengte van ongeveer 14 cm. Het mannetje heeft een opvallend uiterlijk met een oranjebruine borst, zwarte keel en witte buik. Zijn rug en vleugels zijn donkerbruin van kleur. Het vrouwtje daarentegen heeft een minder fel uiterlijk, met een lichtbruine borst en een lichte keel. Beide geslachten hebben een opvallende witte vlek op hun voorhoofd. De roodborsttapuit heeft een slanke bouw en een lange staart.

De roodborsttapuit is een veelvoorkomende broedvogel in Nederland en komt voor in verschillende habitats, zoals open graslanden, duinen, heidegebieden en moerassen. Ze geven de voorkeur aan drogere gebieden met lage vegetatie waar ze gemakkelijk insecten kunnen vinden en zich kunnen verschuilen. In de winter trekken sommige roodborsttapuiten naar het zuiden, terwijl anderen in Nederland blijven.

Foto's boven Roodborsttapuit man: onder Roodborsttapuit vrouw.

Roodborsttapuiten voeden zich voornamelijk met insecten, zoals kevers, vliegen, vlinders en rupsen. Ze jagen op de grond en in laag gras, waar ze hun prooi opsporen en vangen. Daarnaast eten ze ook zaden en bessen, vooral tijdens de wintermaanden wanneer insecten schaarser zijn.

De roodborsttapuit begint in het voorjaar met het bouwen van een nest op de grond, meestal verstopt tussen gras of struiken. Het nest wordt gemaakt van gras, takjes en bladeren en wordt bekleed met fijne materialen zoals haar en veertjes. Het vrouwtje legt gemiddeld 4-6 eieren, die ze gedurende ongeveer 12-14 dagen bebroedt. Na het uitkomen van de eieren worden de jongen nog ongeveer 13-14 dagen gevoed door beide ouders, voordat ze zelfstandig genoeg zijn om uit te vliegen. Het broedseizoen van de roodborsttapuit begint in april en duurt tot augustus. Tijdens deze periode zijn de mannetjes actief bezig met het zingen en het verdedigen van hun territorium. Ze proberen ook indruk te maken op de vrouwtjes door hun kleurrijke uiterlijk en zangvaardigheden te tonen.




28. (30 maart 2023): De grutto komt vooral voor in Europa en delen van Rusland en is een van Europa’s grotere waadvogels die te herkennen is aan zijn lange nek, met name lange poten en lange, rechte, fijn puntige snavel. Het volwassen vrouwtje is groter en zwaarder dan het mannetje met een langere snavel. Zomerkleed van volwassen vogels is een opvallende koperrode kleur op de borst, het hoofd en de nek met het volwassen mannetje dat een helderder en breder kleurgebied vertoont. De flanken hebben zwarte balken en de bovenste vleugels zijn zwart met een brede witte vleugelbalk en zwarte staart. De romp is wit, net als de bovenste staartdeksels die het uiterlijk geven van een brede witte streep over de bovenkant van de bovenste staart. De ondervleugel is overwegend lichtgrijs tot wit. In het winterkleed zijn de bovendelen en het borstgebied bruingrijs en de vleugels vergelijkbaar met de broedkleur en -patroon. Terwijl de snavel zwart getipt is en in de zomer een oranjeroze kleur heeft, is hij in de winter vooral roze zonder donkere punt. De poten blijven het hele jaar door donkergrijs tot zwart.

In de afgelopen decennia hebben wulppopulaties een sterke daling van het aantal geregistreerd, en dit is weerspiegeld in hun staat van instandhouding die is opgewaardeerd van een soort van de minste zorg naar bijna bedreigd.Het leefgebied van Euraziatische wulpen wordt bedreigd door de toegenomen landbouw op hooggelegen weiden, waardoor veilige en geschikte broedplaatsen verloren gaan. Drainage van land voor landbouw en oprukkende ontwikkelings- en herbebossingsprojecten beperken ook gebieden waar wulpen met succes kunnen broeden.

Wulpen leggen meestal tussen de 2 en 5 eieren – met vier het meest voorkomende aantal. Eieren zijn een groenachtige olijf en zijn gevlekt met donkerbruine en grijze markeringen. Veel wulpen keren jaar na jaar terug naar dezelfde broedplaats en sterke paarbindingen worden vaak gehandhaafd in volgende broedseizoenen.

Wulpen zijn sociaal en kunnen luidruchtig zijn, maar zijn niet bijzonder agressief buiten het broedseizoen. Tijdens het nestelen kunnen ze zeer territoriaal en geheimzinnig worden over de plaats van hun eieren en jongen.

Euraziatische wulpen zijn meestal trekvogels, maar sommige standvogels blijven het hele jaar door in het Verenigd Koninkrijk. Een groot deel van de populatie wulpen uit Noord-Europa, met name Scandinavië en de Baltische staten, migreert zuidwestwaarts, naar de Middellandse Zeekust van Zuidwest-Europa en Noordwest-Afrika.De migratie begint vanaf juni, met niet-broedende vogels en volwassen vrouwtjes die als eerste vertrekken. De laatste migranten vertrekken begin november en brengen tot minstens februari door op hun overwinteringsgebieden.




29. (13 mei 2023) Ik word getrakteerd op een gratis fotoshoot van de witte Kwikstaart met als thema "Veren maken de vogel".

Heel relaxed vanaf mijn boot fotootjes kunnen maken van de Witte Kwikstaart. Op een dukdalf bij ons in de thuishaven bleef de vogel keurig stil staan. Hierdoor kon ik op mijn gemak wat mooie plaatjes schieten. De Witte Kwikstaart had het er maar druk mee met het poetsen van zijn verenpracht.

De dekveren geven een vogel zijn vorm en kleur, onder de dekveren zitten de donsveren voor isolatie. Slagpennen zijn lange, sterke veren die aan de vleugels zitten en samen het vliegoppervlak vormen.

Vogelveren vergen veel onderhoud. Als een vogel zijn veren poetst, doet hij dat om losgeraakte baardjes (= microscopische haakjes, die in elkaar grijpen en de veer een samenhangend oppervlak geven) weer met elkaar te verbinden. En vaak smeert hij er gelijk wat vet (talg) op, dat hij zelf in zijn stuitklier maakt (clip 3 juni). Dat maakt de veren extra waterdicht. En dat is wel nodig met de regen van de afgelopen dagen.





30 (13 mei 2023) Karper: Turend in het water en opeens kwam deze imposante jongen voorbij. Karpers houden van warmte en zijn daarom in de zomermaanden het meest actief. In de herfst en wintermaanden bevinden de karpers zich graag in de diepere gedeeltes van het water. De paaitijd van karpers is in de maanden mei en juni. Karpers woelen graag in de bodem op zoek naar voedsel, ze nemen met hun bek een hap uit de bodemgrond en door middel van de kieuwen zeven ze het voedsel er dan uit. Het voedsel bestaat over het algemeen uit muggenlarven, waterplanten, insectenlarven, wormen en kreeftachtigen.



31. (13 mei 2023): Ook kwam er die dag nog een Visdiefje overvliegen, loerend naar een vis. Voor het vangen van vis 'bidden' Visdiefjes eerst in de lucht, waarna ze in het water duiken. Prachtig om dit tafereel te aanschouwen.


In zomerkleed met zwart tegen punt rode snavel en zwart voorhoofd. In de vlucht zijn tegen het licht in gezien de kleine slagpennen doorschijnend. Lange staartveren en vleugels. ''s Winters wit voorhoofd en zwarte snavel.




32.(13 mei 2023): Verder kwam nog een echtpaar Grauwe Ganzen met jonge gansjes langs mijn boot zwemmen. Het is lente dus ook de tijd voor nieuw leven.


De Grauwe Gans nestelt meestal op een kleinr verhoging of bekleedt een kuiltje met dons. De 4-8 vuilwitte eieren worden ongeveer in een maand uitgebroed.


Na ca. 2 maanden kunnen de jonge gansjes vliegen, maar het gezin blijft nog tot het volgende voorjaar bijeen.




33. (5 november 2023) Wulp: Wulpen zijn lange steltlopers, ongeveer even groot als vrouwelijke fazanten, maar met slanke blauwgrijze poten en een lange donkergrijze halvemaanvormige snavel die naar beneden buigt. Hun buff-bruine bovendelen zijn gestreept met donkerdere markeringen, terwijl hun ondervleugels bleek zijn en hun buik en onderdelen gebroken wit zijn, gemarkeerd met donkerdere vlekken. Vrouwtjes en mannetjes zijn grotendeels niet van elkaar te onderscheiden. Hun verenkleed is identiek en het enige duidelijke verschil is de lengte van de snavel – de snavel van een vrouw is marginaal langer dan die van een mannetje en over het algemeen is een vrouwtje iets groter en zwaarder. Van een afstand of bij het bestuderen van een eenzame vogel is het echter onmogelijk om nauwkeurig te beoordelen of een vogel mannelijk of vrouwelijk is.

De Britse eilanden en Frankrijk vormen de westelijke grens van het bereik van de wulp en ze zijn aanwezig in West-Europa, zo ver naar het noorden als de poolcirkel, tot de Oeral en de Wolga in het oosten. In de winter migreren veel vogels naar het zuiden van de meest noordelijke regio’s van het bereik naar mildere klimaten in het Verenigd Koninkrijk. Sommigen reizen zo ver naar het zuiden als de Middellandse Zeekusten van Spanje en Noordwest-Afrika, met andere vogels die zo ver naar het oosten migreren als de Perzische Golf en West-India.

Wulpen hebben een gevarieerd, maar voornamelijk vleesetend dieet, waaronder schaaldieren, wormen, garnalen, krabben, bessen, zaden, kleine vissen, insecten en zelfs kleine vogels, reptielen en amfibieën. Omdat mannetjes en vrouwtjes verschillende snavellengtes hebben, hebben ze de neiging om naar aparte foerageergebieden te gaan. Vrouwelijke wulpen voeden zich met kustslikken, terwijl mannetjes voornamelijk foerageren op gecultiveerde graslanden.

Wulpen leven vaak tot 20 jaar, hoewel tot 30 jaar niet ongehoord is. Het oudste geringde paar wulpen dat werd geregistreerd was 32 jaar oud.

Vossen en aas kraaien behoren tot de veel voorkomende roofdieren van wulpen. Wulpen nestelen vaak in de buurt van torenvalken en er wordt gedacht dat ze profiteren van hun aanwezigheid, omdat dit extra roofdieren afschermt. Hoewel ze niet jagen op wulpeieren of volwassen vogels, zullen torenvalken opportunistisch jonge steltloperkuikens nemen.




34. 20 juni 2024) Kluut: Het overwegend witte verenkleed van de kluut toont een scherpe zwarte tekening op de kruin en nek. Ook de rug en de vleugels bevatten zwarte strepen. Juvenielen hebben bruinige tekening op de bovenzijde. De opvallende omhoog gebogen zwarte snavel en de lange blauwgrijze poten met zwemvliezen maken de steltloper onmiskenbaar. In vlucht steken de poten voorbij de staart uit. De lichaamslengte bedraagt 42 tot 45 cm en het gewicht is 225 tot 400 gram.

In Nederland is de kluut tijdens het broedseizoen aanwezig voornamelijk in zoete of brakke watergebieden zoals inlagen in Zeeland en Texel, zout en brakwatergebieden zoals de Waddeneilanden, de Groningse en Friese waddenkust en langs Dollard en Lauwersmeer. Tijdens de doortrek bezoeken duizenden vogels de Dollard en andere slikkige zoutwatergebieden. De vogel overwintert langs de kust van de Middenlandse Zee en de Atlantische kust van Frankrijk en Portugal Een deel van de populatie overwintert in de Westerschelde.

De vogel foerageert lopend in modder en ondiep water met heen en weer zwaaiende bewegingen van de kop. Het voedsel bestaat uit zoetwaterplankton, zeeduizendpoten, slakken en dergelijke. De kluut is een goede zwemmer. Broeden vindt plaats in kolonies, op zanderige vlaktes, moerassige weilanden, opspuitterreinen gelegen nabij zoet-, zout- of brakwater. De vogel is zeer territotial ingesteld, agressief tegen indringers en leeft in groepen.

Het nest bevindt zich op de grond in een kuiltje, afgezet met schelpen en grasstengels. Het legsel bestaat uit vier zandkleurige of grijsgroene eieren met donkere vlekken. De jongen worden bij koude door een van de ouders opgewarmd. Hierbij gaat de oudervogel door de 'knieën' waarna de jongen onder de vleugels kruipen. Het lijkt daardoor wel of er een kluut met vele poten staat.

Zeeft in ondiep water met maaiende bewegingen van de opgewipte snavel dierlijk voedsel uit het slik, op de tast. Vooral zeeduizendpoten (Nereïs diversicolor). Tijdens de broedtijd foerageren kluten meer door roeren en pikken.

Kluten die in Nederland broeden, trekken in het najaar weg naar Zuidwest-Europa en Noordwest-Afrika, maar overwinteren steeds vaker in Nederland, in zowel de Delta als het Waddengebied. Tijdens trek sterk kustgebonden, maar wordt soms aangetroffen langs rivieren en meren in het binnenland. Vanaf februari (zachte winters) of maart (koudere winters) keren kluten terug.





35. (11 augustus 2024): De witgat is een middelgrote, van boven zeer donkere steltloper van het binnenland die bij het wegvliegen altijd goed de opvallende witte stuit en staartbasis laat zien. Hij is vaak bij de kleinste plasjes te vinden en broedt niet ver van Nederland. Al in Duitsland is een behoorlijke populatie te vinden. Broedt vaak in oude lijsternesten.

Donker van boven, opvallend wit van onder. Bij opvliegen is de witte stuit en staartbasis zeer opvallend en contrastrijk. Roept dan een schel "tju-wiét..wiet-wiet". In zomerkleed fijn wit gespikkeld van boven, alleen van dichtbij te zien. Kop met opvallend witte wenkbrauw vóór het oog en opvallende oogring. In vlucht tamelijk brede, donkere ondervleugels.

Mannetje gebruikt zangvlucht om vrouwtjes aan te trekken. Broedt in oud nest van lijster of houtduif, maar ook op boomstompen, heksenbezems, minder vaak op de grond. In bos. Eén broedsel, meestal vier eieren. Legtijd midden april-eind juni. Broedduur 20-23 dagen; beide geslachten broeden, meestal het vrouwtje. Jongen zijn nestvlieders, vliegvlug na ca. 28 dagen.

Broedt in natte bossen, hoogvenen en moerassen. Buiten het broedseizoen te vinden in moerassen, kleine plasjes en langs de oevers van rivieren, slootjes, beken en meren. Vaak in de kleinste plasjes, zoals drinkpoelen voor vee. Niet in getijdengebieden.

In vrijwel gehele broedgebied trekvogel. Trekt over breed front, vooral in zuidwestelijke en zuidelijke richting. Nooit in grote groepen, pleistert zeer verspreid en in de kleinste plasjes. Overwintert in West- en Zuidwest-Europa, maar ook in Noord-Afrika en Afrika ten zuiden van de Sahara. Najaarstrek van juni-half september, in het voorjaar vooral half maart-begin mei. Trekt vooral 's nachts, in het voorjaar vaker overdag. Solitair of in kleine groepjes.



36. (16 september 2024): De watersnip is een weidevogel van ongeveer 25 cm groot, hij is bruin met smalle gele strepen op de rug, een witte buik en donker gestreepte flanken. De vogel heeft een gestreepte kop met een lange bruine snavel en korte grijsgroene poten.

Op de voorkant van een honderd gulden biljet stond een afbeelding van de watersnip een mooie sierlijke vogel.

De watersnip is een zeldzame broedvogel in natte graslanden in Nederland en België, maar als trekvogel te zien in de voorjaarstrek van (april-mei) en in de najaarstrek (september tot december) dan zijn er grotere aantallen.

De Watersnip wordt niet voor niets een hemelgeit genoemd. Tijdens de baltsperiode maakt hij met z’n staartveren een blatend geluid. Dat geluid horen we steeds minder, want met de Watersnip als broedvogel gaat het niet zo goed. Als doortrekker komt hij nog wel regelmatig in Nederland voor.

Watersnippen zijn middelgrote steltlopers die je direct herkent aan hun lange en rechte snavel. Ze hebben een gestreepte kop en ook de rug is gestreept, met smalle lichte strepen. Het verenkleed heeft een opvallende tekening. De onderzijde is vrij wit van kleur met donkere strepen op de flanken. De poten zijn vrij kort en grijsgroen van kleur.

Je kunt watersnippen vinden in natte tot vochtige graslanden, plaatsen met kwelwater of overstromingszones tussen structuurrijke graslanden en veenmosrietlanden. Dit zijn ook de plekken waar ze hun nest bouwen. Het nest bestaat uit een diep kuiltje die gevuld is met losse blaadjes en grashalmen. In dit nestje worden drie tot vijf peervormige eieren. Watersnippen hebben één broedsel. Ze vertrouwen behoorlijk op hun schutkleur. Pas op het allerlaatste moment vliegen ze zigzaggend weg. Dit doen ze om snel hoogte te winnen.

Als de pullen zijn geboren hebben ze vochtig grasland nodig waarbij het gras hoog genoeg is om zich te verstoppen. Watersnippen houden van een losse slappe bodem, omdat ze dit nodig hebben om de wormen te kunnen vinden die ze aan de jongen voeren. Het voedsel van deze moerasvogels bestaat uit insecten, waterkevers, wormen, slakken en zaden van waterplanten. Ze zoeken hun eten vooral in modderige poelen en ondiep water. Ze zoeken hun voedsel door langzaam op en neer te lopen terwijl ze met hun snavel heen en weer wiegen in de grond.

Maak jouw eigen website met JouwWeb