Frankendael is de enige overgebleven buitenplaats in de Watergraafsmeer. Langs de Middenweg lagen ooit tientallen buitenplaatsen naast elkaar. In de Gouden Eeuw ontwikkelden rijke Amsterdammers tot in de wijde omtrek van de stad speciale gebieden waar buitenplaatsen werden gesticht. Ver van de drukte van de stad kon de eigenaar zich daar in kleine kring terugtrekken om te genieten van de natuur, de oogst aan groente en fruit en de rust van het buitenleven. Aan de Amstel en de Vecht, maar ook in ’s-Graveland en Kennemerland zijn nog mooie voorbeelden te vinden. Het historische complex van Frankendael – nu een beschermd rijksmonument – was ooit een buiten de stad gelegen zomerverblijf.

De stichting van het buiten dat wij nu kennen als Frankendael heeft waarschijnlijk niet lang na de droogmaking van de Watergraafsmeer (1628-1629) plaatsgevonden. In 1631 werden in de droogmakerij de eerste percelen voor ontwikkeling uitgegeven, maar 20 jaar later vond er een overstroming plaats en moest de Meer opnieuw worden drooggemalen. Nicolaas van Liebergen stichtte na die tweede drooglegging in 1660 op de hoek van de Middenweg en de Grote Tochtsloot een hofstede die bestond uit een symmetrisch gebouwd huis met bijpassende tuin met loofwerken en een moestuin. Maar in 1672 kwam de Meer opnieuw blank te staan: op last van de Vroedschap werd de droogmakerij onder water gezet om het naderende Franse leger tegen te houden.

Toen Izaak Balde in 1695 eigenaar werd bestond de hofstede uit een ‘huysinge, bepotinge, beplantinge en verder getimmerte’. (in de voorbije eeuwen bestonden er voor boerderij diverse aanduidingen, zoals stede, huysinge, hoeve en woonstede.) Hij gaf de buitenplaats de naam Frankendael, naar het protestantse toevluchtsoord Frankenthal van zijn grootvader in de Palts bij Worms. Hij breidde het landgoed uit en gaf het huis omstreeks 1733 het huidige aanzien: een hoog corps-de-logis waar aan weerszijden lagere koetshuizen en stallen op aansluiten. Het huis werd gedecoreerd met versieringen in Hollandse Lodewijk XV-stijl, met krulwerk, festoenen en rocaillemotieven. Aan de achterzijde ontstond een uitbouw die goed uitzicht bood op de siertuin, die ooit weelderig was aangelegd met in vorm gesnoeide struiken, gekleurde schelpen en veelsoortige bloemen. Sindsdien is de omgeving van het huis nog vele keren op de schop gegaan.

INDEX

1. Blauwe Reiger

2. Ekster

3. Halsbandparkiet

4. Koolmees

5. Grote Zilver Reiger

6. Roodborst

7. Tjiftjaf

8. Kneu

1. (15 januari 2024) Blauwe Reiger: Voor een ontmoeting met de blauwe reiger moet je je naar vijvers, beken en moerassen begeven. Deze ultraslanke en majestueuze waadvogel kan urenlang op één been uitrusten! Als visser is hij even daadkrachtig als ongenadig. In het begin van de vorige eeuw verklaarden vissers de blauwe reiger vogelvrij, waardoor hij bijna uit de natuur verdween. Gelukkig is hij tegenwoordig weer overal waar water  is te zien!

Lange poten, lange hals, lange snavel ... Allemaal typische reigerkenmerken, van welke familie de blauwe reiger de grootste vertegenwoordiger in Europa is. Zijn grootte is dus al een eerste weggever om te weten met wie je te maken hebt. Tijdens het rusten én in de lucht vouwt hij zijn hals in een S-vorm, waardoor je hem makkelijk kan onderscheiden van ooievaars en kraanvogels die hun hals helemaal uitstrekken tijdens het vliegen. Wanneer de blauwe reiger alert is of klaar om een prooi te vangen, steekt hij wel z’n nek uit. 

De blauwe reiger is een geweldige visser. Hij kan heel lang doodstil blijven staan met al zijn zintuigen op scherp om een prooi te detecteren.Hij beweegt zich statig, maar vooral erg langzaam en stil om zijn aanwezigheid niet te verklappen. Eens hij een prooi in het vizier heeft, slaat hij genadeloos toe met een indrukwekkende precisie. Vissen worden in één keer doorgeslikt, met het hoofd eerst. Zo werkt hij dagelijks naar schatting 300 tot 500 gram vis naar binnen. 

Behalve vissen, eet de blauwe reiger zowat alles wat in ondiep water leeft: kikkers, salamanders, palingen, rivierkreeftjes en zelfs ringslangen. Hij zoekt ook aan land naar prooien, vooral in de winter. Dan focust hij op insecten, wormen, planten en zelfs jonge vogels, mollen en muizen. De reiger kan probleemloos visgraten verteren, maar zoogdierharen worden uitgebraakt in de vorm van een braakbal. 

Deze grote vogel leeft in de buurt van water, bij voorkeur ondiepe plekken die geschikt zijn om te jagen. Daarom vind je hem in de buurt van rivieren, meren, vijvers en moerassen. Ook waagt hij zich wel eens aan de kust, bij riviermondingen en zandbanken. Hij is niet kieskeurig op vlak van water, zowel zoet als brak, stilstaand of stromend komen in aanmerking - op voorwaarde dat er vis aanwezig is. De blauwe reiger geeft de voorkeur aan water omringd met hoge bomen of bossen met waterpartijen. Blauwe reigers zijn deeltrekkers: sommige vertrekken in de winter naar het zuiden, steeds meer exemplaren durven het aan om hier te overwinteren. Als ze niet verrast worden door een lange periode van vries, zijn hun overlevingskansen

De huidige aanleg van de tuin en het park van Frankendael laat verschillende fasen van gebruik zien. Waarschijnlijk onder Izaak Balde ontstond de rechthoekige, door boomsingels omgrachte huisplaats. In 1770 werd aan de voorzijde langs de Middenweg de marmeren beeldengroep met stroomgoden Neptunus, Amphitrite, Arion en schelpvormig bassin geplaatst. Het is gesigneerd ‘I(gnatius) van Logteren, 1714’ en was afkomstig van de buitenplaats Driemond bij Weesp. 

Op het voorterrein staan vier beelden van omstreeks 1700, die waarschijnlijk ook door Jan Gildemeester, eigenaar vanaf 1759, werden geplaatst. Een manshoog beeld op een vierkante pedestal toont Ceres met een korenschoof en een kroon van korenaren. Een ander beeld stelt Bacchus voor die een kroon van druivenranken draagt en in de linkerhand een bokaal gevuld met druiven houdt. Het derde beeld is dat van Koning David met kroon en harp, het vierde is een kop van een negroïde jongen die vermoedelijk als voetstuk van een vaas dienst deed.

In 1783 plaatste men de classicistische houten poort naar een ontwerp van Jacob Otten Husly (1738-1796), architect van Felix Meritis. De opdracht voor de poort gaf Jan Gildemeester Janszoon, die Frankendael sinds 1779 bewoonde. Zijn wapen (een gebogen, geharnaste arm met in de hand een doodsbeen) is aan de achterzijde van de poort aangebracht, net als in het middenpaneel van de dakbalustrade van het huis zelf. Het hek en de vleugelstukken worden geflankeerd door houten pijlers met blokmotief. De gecanneleerde pijlers met Ionische kapitelen dragen houten pijnappels op consoles.

2. (15 januari 2024):De ekster is een onmiskenbare bonte vogel, direct herkenbaar aan zijn zwart-witte verenkleed. De scapuliers, buik en flanken van de volwassene zijn wit, net als bijna de hele buitenvleugel. De rest van het verenkleed is zwart. Bij nadere inspectie onthullen de zwarte delen een groene en blauwe metallic glans, die afhankelijk is van de lichthoek en de slijtage van het verenkleed. Deze iriserende glans, zoals de schaal van een kever, is het meest gemarkeerd in de lange, gegradueerde staart van de vogel, die bronsgroen lijkt, met banden van verschillende tinten paars in de buurt van de punt. Het mannetje heeft een langere staart dan het vrouwtje en het kan tot de helft van zijn lichaamslengte zijn. Geslachten lijken op elkaar. Eksters hebben zwarte poten en snavel. Jonge vogels hebben een doffer verenkleed en kortere staarten dan volwassenen.

De ekster is luidruchtig en kwebbelend, met een harde alarmroep dat het zal klinken tegen katten, eekhoorns of wie het ook voelt, om welke reden dan ook. Bij baltsvertoningen zal de mannelijke ekster iets zachter worden en een verleidelijk laag koerend geluid uitzenden.

De ekster voedt zich op de grond. Het is een opportunist en zal profiteren van verschillende wegen om voedsel te kopen. Het heeft een krachtige, gebogen snavel die het perfecte multifunctionele hulpmiddel is voor een opportunist die bereid is om van bijna alles een maaltijd te maken. Het typische dieet van eksters bestaat uit insecten, zaden, fruit, noten en aas. Ze zullen ook kleine vogels en eieren eten, en kleine zoogdieren.

De voeten van eksters hebben drie tenen die naar voren wijzen en één punt naar achteren wijzen, dit geeft hen de woede ongelijke, schokkerige beweging tijdens het lopen.

Het heeft een fladderende vlucht wanneer het op rechte koers ligt, met af en toe vegen glijders. Op de grond maakt het sterke grenzen, terwijl de staart op en neer schokt. Het draagt een zelfverzekerde, bijna arrogante sfeer met zich mee. Soms verzamelen de soorten zich in luidruchtige zwermen van 5-25 vogels, bekend als eksterparlementen. In de winter kan het rusten in nog grotere koppels die meer dan 300 vogels kunnen bevatten.

Toch was het landgoed omstreeks 1800 meer dan alleen maar lusthof. De toenmalige eigenaar Anthony Dull was de eerste bewonder die van Frankendael zijn permanente woonhuis maakte, waardoor het karakter van de buitenplaats veranderde. De tuin wordt dan omschreven als ‘stalling, koetshuis, schuitenhuis, koepels, losse beelden op hun Termen, druivenkassen, lessenaars, huis- en tuingereedschap­pen, wagens, karren, schuiten, pramen, beneevens het op de plaats zijnde gedierte, dertien morgen weyland en acht morgen hoo­­­­yland.’ Dull breidde het grondgebied van Frankendael flink uit door de belendende buitenplaatsen aan te kopen.

3. (15 januari 2024) Halsbandparkiet: Heldergroen van kleur met donkerdere slagpennen. Mannetjes hebben daarnaast een zwarte kin- en keelvlek en een zwarte lijn over de hals lopen die uitloopt in een oranjeroze halsband op het achterhoofd. Vrouwtjes hebben dat niet en zijn effen. Zeer korte, scherp omlaag gebogen haaksnavel (kleine papegaaiensnavel). Luidruchtig en slaapt in de winter in grote groepen in bomen.

Halsbandparkieten zijn knalgroene en luidruchtige vogels, afkomstig uit India en Centraal-Afrika. Het gaat in Nederland oorspronkelijk om ontsnapte en losgelaten kooivogels die verwilderd zijn en populaties hebben gevormd. Halsbandparkieten zijn holenbroeders, die ook in nestkasten broeden. Concurrentie met kauwtjes, spechten en uilen om beschikbare broedholten lijkt slechts in geringe mate te spelen. Het broedsucces lijkt vrij laag.

Broedt tussen januari en juni. De halsbandparkiet broedt in los kolonieverband en heeft één legsel per jaar met 3 of 4 eieren (soms 6). Broedduur: 22-24 dagen. Ze broeden in natuurlijke holen in oude platanen of andere loofbomen, ook in spechtenholen. De jongen zitten 49-50 dagen op het nest.

Stadsparken en tuinen zijn in Nederland veruit favoriet. Het nest wordt in een solitaire boom gemaakt, vaak in een oud spechtenhol op flinke hoogte. De halsbandparkiet is in Nederland voor een zeer belangrijk deel afhankelijk van bijvoedering; zonder die hulp zouden ze de voedselschaarste in de winter niet overleven. Daarom komen zij buiten de stedelijke gebieden niet veel voor.

Het voedsel bestaat uit zaden, vruchten en vooral pinda's.

Halsbandparkieten zijn in Nederland standvogels. Vooral buiten het broedseizoen zoeken halsbandparkieten elkaar op in slaapbomen, daar kunnen ze in zeer grote groepen bijeenkomen.

Dull voegde aan het begin van de negentiende eeuw ook de bakstenen hermitage of kluizenaarshut met zijn geconstrueerde landschap toe. Langs de landschappelijke waterpartij kon de wandelaar ronddwalen en zich romantisch in een andere wereld wanen.

In de veilige omgeving van het eigen landgoed werd een stukje natuurlijk ogend landschap met bossages, kronkelwegen en watertjes aangelegd. Daar kon de wandelaar zich in de natuur wanen, zich ontspannen en door de afwisseling van dit decor, met gebouwtjes die herinnerden aan voorbije tijden, zijn persoonlijke gedachten de vrije loop laten.

4. (15 januari 2024) Koolmees: Onderzijde geel met zwarte middenstreep, kop glanzend zwart met grote witte wang en mosgroene bovenzijde met witte vleugelstreep en blauwgrijze vleugel. De zwarte middenstreep op de buik en borst is bij mannetjes breder dan bij vrouwtjes. Enige mees met witte buitenste staartpennen, goed te zien in vlucht.

Een van de meest algemene en bekende broedvogels van Nederland en de grootste mees van ons land. De koolmees heeft een zeer gevarieerde zang. Is goed herkenbaar aan gele lijf en zwarte kop. Komt veel voor in loofbossen, maar is ook in dorpen en steden zeer algemeen voorkomend. Broedt vaak in nestkasten en maakt gretig gebruik van bijvoeren in de winter. In strenge winters kan grote sterfte optreden.

Broedt vanaf eind april, heeft één of twee legsels per jaar met elk 8-13 (soms 7-15) eieren. Paren broeden alleen, maar andere nesten bevinden zich soms dichtbij, bijvoorbeeld in nestkasten in dezelfde boom op 3-4 meter afstand. Is een holenbroeder. Het nest wordt door het vrouwtje gemaakt en bestaat uit plantaardige materialen, grassen, mos, dierenhaar, wol en veertjes. Het bevindt zich in de holte van een boom, soms ook in rotsen en muren. In enkele gevallen maken ze gebruik van de nesten van andere vogels, of broeden ze in heel dicht struikgewas. Maakt graag gebruik van nestkasten en zijn daar soms van afhankelijk. Het vrouwtje begint met broeden als 8-10 eieren zijn gelegd. De eieren zijn wit met rode vlekken. Broedduur 13-15 dagen. Kuikens worden gevoerd door beide ouders. Jongen zitten 18-21 dagen op het nest. Nadat ze zijn uitgevlogen, worden de jongen nog 2-3 weken gevoerd.

Koolmezen broeden in bosrijke gebieden in de hoogste dichtheden, maar ze zijn ook aanwezig in kleine bosjes, parken en tuinen zo lang er nestgelegenheid en voedsel voorhanden is. Maakt veel gebruik van boomholtes, maar broedt ook in schuurtjes en vaak in nestkasten. Komt overal in Nederland voor, behalve in grote open gebieden zonder bomen en struikgewas.

Nederlandse koolmezen zijn standvogels en overwinteren dus in ons land. In strenge winters overwinteren koolmezen uit Scandinavië en Oost-Europa in grote aantallen in Nederland, maar ook nog zuidelijker. Deze najaarstrek van overwinteraars vindt plaats tussen half september en half november (met piek half oktober), de voorjaarstrek vindt bijna onmerkbaar plaats tussen half februari en half april.

5. (25 februari 2024): De grote zilverreiger is een grote vogel met een gemiddelde lengte van 90 tot 100 centimeter. Hij heeft een wit verenkleed, een sierlijke hals en een lange, scherpe snavel. Het mannetje en vrouwtje hebben over het algemeen dezelfde uiterlijke kenmerken, maar het mannetje kan iets groter zijn dan het vrouwtje.

De grote zilverreiger is monogaam en vormt paren voor het leven. Het broedseizoen begint meestal in maart en duurt tot juni. Tijdens deze periode bouwen de vogels hun nesten hoog in de bomen, vaak in kolonies met andere vogels. Het nest is een groot platform van takken en twijgen, waarin het vrouwtje meestal 3 tot 5 eieren legt.

Tijdens het broedseizoen vertoont de grote zilverreiger een aantal interessante gedragingen. Enkele kenmerken van het broedseizoen zijn: Het mannetje voert indrukwekkende baltsgedragingen uit om het vrouwtje te imponeren. Beide ouders beschermen het nest fel tegen indringers. Zowel het mannetje als het vrouwtje zorgen voor de eieren en de jongen.

6. (25 februari 2024): De roodborst is een vogel die vrijwel iedereen wel kent. Met z’n opvallende oranjerode borst en vriendelijke oogopslag heeft deze kleine zangvogel zich in veel harten genesteld. Vaak geassocieerd met de winterperiode en kerstkaarten, is de roodborst eigenlijk het hele jaar door te zien in Nederlandse tuinen en parken.

De volwassen roodborst heeft een grootte die vergelijkbaar is met die van een mus, maar dan met iets langere poten en staart. Een gemiddeld exemplaar weegt rond de 16-22 gram, met een spanwijdte tussen de 20-22 centimeter. Dit kleine postuur maakt ze wendbaar in dichte vegetatie waar ze vaak te vinden zijn.

Roodborsten gebruiken hun felle borstkleur ook als communicatiemiddel, vooral tijdens het broedseizoen of bij territoriale geschillen. De intensiteit van de kleur kan variëren afhankelijk van factoren zoals leeftijd en gezondheidstoestand.

De roodborst is een veelvoorkomende vogel die je vaak in tuinen en bossen tegenkomt. Dit kleine, pittige vogeltje met zijn kenmerkende oranjerode borst is niet alleen geliefd om zijn uiterlijk maar ook vanwege het vrolijke gezang. Mijn ervaring leert dat je hem vooral bij zonsopgang en zonsondergang kunt horen.

Het verspreidingsgebied breidt zich soms uit als gevolg van verstedelijking waarbij de mens onbedoeld nieuwe habitats creëert. Met hun vindingrijkheid vinden roodborsten vrijwel overal wel een plekje om te nestelen en hun jongen groot te brengen.

7. (15 april 2024) Tjiftjaf: De Tjiftjaf is een van de eerste lentebodes. Dit groengrijze loofzangertje arriveert gewoonlijk al in de eerste week van maart in onze streken en begint bij aankomst meteen fanatiek te zingen. Mijn vroegste waarneming is van 5 maart. De Tjiftjaf is amper te onderscheiden van de fitis. 

De tjiftjaf heeft een doordringende, monotone en eindeloos herhaalde tweedelige roep: tjif-tjaf. De tjiftjaf zingt meest al vanuit een boom, maar soms ook vliegend en een enkele keer tijdens het voedsel zoeken op de grond. In de zomer zingt de tjiftjaf weinig, maar in september leeft de zang weer op en in oktober wordt de laatste tjiftjafzang gehoord.  

De meeste tjiftjaffen vertrekken in oktober naar hun overwinteringsgebieden, Zuid- Europa en Afrika ten noorden van de Sahara.

De tjiftjaf heeft een spits snaveltje en is een echte insecteneter. De mannetjes zoeken voedsel bovenin geboomte, de vrouwtjes in struiken. Ruim dertig procent van de tjiftjaffen broedt op de grond, slechts vier procent broedt boven de halve meter., toch vinden we tjiftjaffen uitsluitend in gebieden met hoge bomen. Deze bomen dienen namelijk als zangpost.

Aantalsveranderingen van een bepaalde vogelsoort vertellen iets over de ontwikkeling van een gebied. De fitis is een vogel van struiken. De tjiftjaf vinden we in of bij bomen. Wanneer een plek waar alleen de fitis voorkomt, jarenlang met rust wordt gelaten, gaan er bomen groeien. Dan zal de fitis verdwijnen en zal de tjiftjaf zich gaan vestigen.

8. (20 juni 2024) Kneu: Wist je dat de kneu, een kleine zangvogel, vooral bekend is om zijn prachtige fluitconcerten die het landschap in de lente en zomer opvrolijken? Deze charmante vogelsoort is een lid van de vinkenfamilie en heeft een breed verspreidingsgebied over Europa en Azië. Met zijn kenmerkende roodroze borst bij mannetjes tijdens het broedseizoen is de kneu niet alleen een lust voor het oog, maar ook voor het oor.

Een kneu herkennen is voor de natuurkenner vaak een koud kunstje. Dit vogeltje fladdert rond in Europa en Azië en heeft een opvallende verschijning tijdens het broedseizoen. Mannetjes pronken dan met hun roestrode borst en grijsblauwe kop, terwijl vrouwtjes meer bescheiden getint zijn met bruinere kleuren die hen helpen te camoufleren.

De kneu heeft een voorkeur voor open landschappen zoals heidevelden en landbouwgebieden waar ze zich tegoed doen aan zaden van kruidachtige planten. In de winter vormen ze soms groepen om samen naar voedsel te zoeken of ze trekken naar warmere oorden. Leuk weetje: Kneuen staan erom bekend dat ze niet schuw zijn van menselijke activiteit. Ze nestelen zich graag in heggen dicht bij boerderijen of tuinen wat het observeren van deze vogels relatief makkelijk maakt.

De kneu is een kleine charmante vinkachtige die je vaak kunt herkennen aan zijn roestrode borst en grijze kop. Mannelijke kneuen tonen deze kleuren vooral in het broedseizoen; buiten die tijd zijn ze minder opvallend gekleurd. Vrouwtjes blijven echter meer onopvallend met hun bruine verenkleed.

Wat betreft het broedgedrag start de balts al vroeg in het voorjaar wanneer mannetjes fel gekleurde verentooi tentoonspreiden om partners aan te trekken. Ze bouwen nestjes laag bij de grond, vaak goed verborgen in dichte struiken of tussen hoge kruidvegetatie. Eieren worden gedurende ongeveer twee weken bebroed waarbij beide ouders betrokken zijn bij de verzorging. Na uitkomen blijven jonge kneutjes nog zo’n twee weken in het nest waarna ze leren vliegen. Het sociale aspect speelt ook een grote rol bij kneus; buiten het broedseizoen vormen ze groepjes die samen foerageren en migreren naar warmere gebieden als winters naderbij komen, wat wijst op hun belangrijke band met elkaar binnen hun soort. Dit groepsverband helpt hen te overleven tijdens koude perioden en biedt veiligheid tegen roofdieren.