Gelegen ten zuidwesten van Hoorn en ten noorden van Scharwoude langs de A7
Achter de eeuwenoude Westfriese Omringdijk, op het kruispunt van de trekvaarten naar Alkmaar en Amsterdam ligt De Hulk. Een waterrijk en parkachtig gebied, waarin bomen, struiken en grasland elkaar afwisselen. Een deel van het gebied wordt ingezet voor natuurbouw. Hier vindt u uiteenlopende planten- en diersoorten.



INDEX
1. Groenpoortruiter en Slobeend man
2. Grutto
3. Scholekster
4. Kleine mantelmeeuw
5. Kievit
6.Kokmeeuw
7. Kemphaan
8. Gele Kwikstaart
9. Grote Zilverreiger
10. Torenvalk


1. (23 april 2022) Groenpoortruiter en slobeend man: De groenpootruiter is, ondanks dat hij geen opvallende kenmerken heeft, toch wel een karakteristieke steltloper. Een echte doortrekker en het talrijkst in de Delta en het Waddengebied. Hij foerageert vaak zeer actief en rent in ondiep water zelfs achter visjes aan. Zijn poten zijn alleen in de broedtijd enigszins groen, de rest van het jaar meer groengrijs.

Middelgrote steltloper met lange, groengrijze poten en een licht opgewipte stevige snavel. Wit van onderen en overwegend grijs van boven, met in broedkleed, krachtige strepen en vlekken. Dan is ook de borst opvallend gestreept. Donkere vleugels; geen vleugelstrepen, wel een opvallende witte wig op zijn rug. Stuk groter dan tureluur en bosruiter.




2. (23 april 2022) Grutto: Voor het Hollandse polderland is er geen karakteristieker vogel denkbaar dan de grutto. Van eind februari tot september kan men hem in onze polders zien en horen. Het is een statige vogel, ruim 40 cm lang, met een zeer lange, vrijwel rechte snavel en lange donkergrijze steltpoten. In het zomerkleed zijn hals en borst fraai, warm bruinrood; overigens is de vogel grijsbruin. De veren en de staart zijn wit met zwarte einden. Het broedgebied van de grutto, dat zich uitstrekt over Midden- en Oost-Europa en West-Azië, heeft in Nederland en België zijn westelijke uitloper. De rosse grutto behoort niet tot onze broedvogels. Deze bewoner van het hoge noorden van Europa en Siberiëis echter het gehele jaar door langs onze stranden te zien, vaak in enorme groepen.







3. (23 april 2022) Scholekster: Scholeksters zijn stevig gebouwde, zwart-witte steltlopers die vaak aan de kust, maar ook algemeen in het binnenland worden aangetroffen. De snavel van de scholekster slijt hard maar groeit ook hard. Hij kan veranderen van vorm door het voedsel. Zo wordt de snavel puntiger als een scholekster in de zomer naar emelten en wormen prikt. Op het wad is zo’n snavel ook handig als je naar wormen prikt, maar in de winter eten veel scholeksters schelpdieren als kokkels. En dan wordt de snavel stomper, omdat ze hem gebruiken als beitel.







4. (23 april 2022) Kleine mantelmeeuw: De kleine mantelmeeuw leeft vooral aan de kust en in toenemende mate in het binnenland. Algemene broedvogel met kolonies op de Waddeneilanden maar ook op de Maasvlakte. In het Waddengebied en in de Zeeuwse Delta is het aantal kleine mantelmeeuwen het grootst. Bijna een vijfde deel van de totale Europese populatie verblijft in het voorjaar aan de kust van de Nederlandse Noordzee. Van de grote meeuwen die in ons land voorkomen hebben alleen de geelpootmeeuw en de kleine mantelmeeuw gele poten. Mantel en vleugels zijn veel donkerder dan die van geelpootmeeuw en de zilvermeeuw. De grote mantelmeeuw heeft roze poten en is een stuk groter dan de kleine mantelmeeuw.








5. (23 april 2022) Kievit: De kievit is een van de meest kenmerkende (weide-)vogelsoorten van ons land. Hij is onmiskenbaar met zijn kuif, zijn zwart-witte kleed en zijn unieke, opvallend brede vleugels. Deze spelen in de baltsvlucht een belangrijke rol, waarbij de kievitman spectaculaire buitelingen maakt en de zwart-witte ondervleugels van ver zichtbaar zijn. Aan de 'zang' die hij dan laat horen, heeft de kievit zijn naam te danken. Ook de vleugels maken een opvallend geluid.


Onmiskenbaar. Zwart-witte onderzijde, opvallende kuif, brede vleugels. Op rug mooie groene en paarse metaalglans. Vrouwtje minder contrastrijk getekend en gekleurd en een kortere kuif. Heeft ook iets spitsere vleugels dan het mannetje. Buiten broedtijd lijken geslachten sterk op elkaar en heeft de kievit een lichte keel.





6. (23 april 2022) Kokmeeuw: Kleine meeuw. In de winter heeft de koptekening wat weg van een koptelefoontje, in de zomer is de kop van de volwassen vogel chocoladebruin. Lichtgrijs van boven. De voorvleugel is wit van boven, de handvleugel is van onderen donker leigrijs.










7. (13 april 2023) Kemphaan:













8. (12 mei 2024) Gele Kwikstaart: Het voorjaar is voor mij pas echt begonnen met de bloei van het fluitenkruid en de terugkeer uit tropisch Afrika van de gele kwikstaart. Eind maart druppelen de eerste vogels al binnen, maar de meesten arriveren hier medio april. Deze akker/weidevogel is een zangvogel uit de familie van de piepers en kwikstaarten. De mannetjes zijn herkenbaar aan de blauwe kap (kop) met witte wenkbrauwstreep en aan de helder gele onderdelen. In tegenstelling tot de mannetjes zijn de vrouwtjes veel bescheidener van kleur. Ook missen zij de blauwe kap. Qua afmeting en postuur lijken ze wel op een pieper. De afmeting bedraagt zo’n 15 á 16 cm.

Het zijn insecteneters, foerageren doen ze bij voorkeur op de grond. Ze rennen en vliegen dan achter hun prooi aan. Daarbij wippen ze voortdurend met de lange staart, waarmee de naam van de vogels verklaard is. Staat op de Rode Lijst als gevoelig. De aantallen zijn de laatste jaren in vooral het westen van Nederland en in Friesland sterk achteruitgegaan. Dit lijkt samen te hangen met ruilverkaveling. Aantal broedparen in ons land tussen de 40 en 50.000.

Gele kwikstaarten hebben een voorkeur voor open landbouwgebieden, afgewisseld met een dichte begroeiing tot 65 cm hoogte. Verder zijn akkers, bloembollenvelden, uiterwaarden, plassen en andere waterrijke gebieden met voedselrijke graslanden favoriete vindplaatsen. Ze foerageren vaak tussen grazend vee. Deze trekken namelijk veel kleine insecten aan. Ook langs de randen van weilanden met slootkanten zijn ze te vinden. Broeden doen de vogels op de grond, bij voorkeur in vochtige weilanden. In agrarische gebieden door heel Nederland zijn ze te vinden, maar vooral op de kleigronden in Noord- en Zuid West Nederland.

Broedt van eind april tot in juli. Heeft doorgaans één of twee legsels met meestal 4-6 eieren. Broedduur: 12-14 dagen. De gele kwikstaart maakt zijn nest goed verstopt op de grond. De jongen blijven 10-13 dagen op het nest. Daarna kunnen ze binnen enkele dagen goed vliegen.

Gele kwikstaarten eten voornamelijk bodembewonende spinnen en insecten, vooral kevers, vliegen, muggen, wantsen en cicaden. Lopend en rennend, afgewisseld met een sprintvluchtje, zitten ze hun voedsel achterna. Ze zoeken die graag tussen grazend vee en pikken de insecten op die door het vee worden opgejaagd.










9. (11 december 2024):De grote zilverreiger is van oorsprong een vogel uit het oostelijke, mediterrane gebied. Door het beschikbaar komen van geschikte leefgebieden heeft deze hagelwitte reiger zijn verspreiding inmiddels uitgebreid tot in Nederland. De Oostvaardersplassen vormen hier het belangrijkste bolwerk. Dit gebied is de springplank vanwaar andere gebieden inmiddels gekoloniseerd worden. Met name in de winter zijn grote aantallen te vinden in weidegebieden, die waarschijnlijk zowel uit Oost- (Polen), Zuidoost- (Oostenrijk/Zwitserland), als Zuid-Europa (Frankrijk) komen.

Grote witte reiger, die voor weinig vergissing kan zorgen. Lange gele snavel en doorgaans zwarte poten. In de broedtijd worden gedurende een korte periode de poten rood en de snavel zwart. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.

In de broedtijd is de grote zilverreiger vaak te vinden in rietmoerassen en ooibossen. In de winter is hij in Nederland op veel meer plekken te zien, als de vogels uit Zuid- en Oost-Europa hier komen overwinteren. Dan gebruiken ze voedselrijke weilanden en sloten om te foerageren. Doordat ze in groten getale overnachten op slaapplaatsen (bijvoorbeeld Biesbosch) worden hier vaak slaapplaatstellingen gehouden

Broedt van april tot juni bij voorkeur in kolonies in rietmoerassen, oeverzones van meren en plassen, bossen langs rivieren (ooibossen) en aan kusten bij de mondingen van rivieren. Om te nestelen heeft de grote zilverreiger een flinke hoeveelheid overjarig riet nodig, maar geregeld worden ook wilgen gebruikt om het nest in te bouwen. In één legsel worden 3-4 eieren uitgebroed in 25-26 dagen, en na 40-60 dagen zijn de jongen volgroeid. Desalniettemin maken ze al lopend/klimmend uitstapjes van het nest na 20-30 dagen.

Divers, voornamelijk vis, maar ook kikkers, muizen, kleine vogels en mollen. Foerageert actiever dan de blauwe reiger op vis in poelen, sloten en ander ondieper water, soms op muizen in grasland.



Zeer uitgebreide trekbewegingen na de broedtijd, grote aantallen uit Europa overwinteren in Nederland en de rest van waterrijke (kust)gebieden/estuaria in Europa. Bij weersveranderingen (vorst/sneeuw) in de winter volgen vaak grote trekbewegingen naar het zuiden.



10. (11 december 2024) Torenvalk: Kleine valk met lange staart. Kenmerkende roodbruine rug in alle kleden. Man met grijze kop en grijze staart met zwarte eindband, vrouw met geheel roodbruine bovenzijde, inclusief sterk gebandeerde staart. Ondiepe, rustige vlucht, bidt veel. In silhouet is de lange staart kenmerkend, de vleugelpunten zijn minder spits dan bij andere valken. In zit steekt de staart ver voorbij de vleugelpunten. Korte tenen.

De Torenvalk heeft als leefgebied vak open en halfopen land met veel woelmuizen. Broedt in nestkasten, solitaire bomen en aan de rand van bos en bosjes. Zelden ook op de grond. Boerenland met veel (kort) grasland, heide, hoogvenen, open duin en duinvalleien, akkers, soms ook in de stad.

De torenvalk is vooral bekend door het bidden, dat je vaak langs de weg ziet. Was lange tijd de talrijkste roofvogel, maar dat is nu de buizerd. Toch is het nog steeds een kenmerkende vogel van het open land in Nederland. Een uitgesproken veldmuisjager, die graag in nestkasten broedt in open land. Als er weinig muizen zijn, pakt hij ook wel jonge weidevogels of mussen. Pakt uitsluitend prooien van de grond.




Territoriaal, maar kan soms in kolonies broeden (vroeger ook in Nederland). Bouwt zelf geen nest. Broedt in oud kraaiennest, in Nederland tegenwoordig vooral in speciale open of halfopen torenvalkkasten met turf erin. Ook in nissen in gebouwen en in het buitenland op rotsrichels en in rotsspleten. Eén legsel, zeer zelden twee; meestal 4-6 eieren. Broedtijd april-juli. Broedduur 27-31 dagen, begint na leg laatste of voorlaatste ei. Vrouwtje broedt vrijwel alleen; heel af en toe komt het mannetje op de eieren zitten. Jongen vliegvlug na 27-35 dagen, worden vaak nog wekenlang gevoerd.

Gespecialiseerd op kleine zoogdieren, vooral woelmuizen (zoals veldmuis, aardmuis, noordse woelmuis). Ook wel zangvogels van open land, kuikens van weidevogels, grote insecten (kevers, sprinkhanen e.d.), vooral als er geen muizen zijn. Jaagt in lage, rustige vlucht, tijdens bidden en vanaf een zit post. Pakt prooi van de grond na een stootduik, is niet snel genoeg om vogels in de lucht te slaan.

Noordelijke broedgebieden worden in de herfst verlaten, vooral in september en oktober, jonge vogels al vanaf augustus. Trekken ook naar Nederland. Onze broedvogels zijn grotendeels standvogel. Voorjaarstrek in maart en april, niet opvallend. Geen grote concentraties langs de kust. Trekt overdag, liefst met wind in de rug.


Maak jouw eigen website met JouwWeb