Rond het jaar 1000 was Huisduinen nog deel van het oude vasteland van de Noordkop. Na zware stormvloeden werd het in de 12e eeuw, bijna voor 500 jaar het eiland Huisduinen. In 1610 werd de verbinding met het vasteland hersteld met een zanddijk naar Callantsoog. Sinds het jaar 1000 hebben stormen, zandverstuivingen en de schurende stroming van het Marsdiep de kustlijn kilometers terug gedrongen. Het dorp ligt op een heel andere plek dan vroeger. Den Helder is pas rond 1500 ontstaan en overvleugelde, door de ontwikkeling van de scheepvaart, vanaf de 17e eeuw het oude dorp Huisduinen. Aan de eeuwenlange afslag van het voormalige eiland kwam pas een eind met de in 1750 voltooide zeewering van Den Helder. Gedurende de achttiende en negentiende eeuw was men ten koste van heel veel geld doorgegaan de dijk te verbreden en te verhogen. De dijk bleef op zijn plaats maar bij de ramp van 14/15 januari 1916 sloeg het water toch over de dijk heen en zette het stadje erachter onder water. Vandaar dat de voorgenomen afsluiting van de Zuiderzee tot verhoging van de Helderse zeedijk leidde. In de jaren zeventig is de dijk op ‘Deltahoogte’ gebracht. 

Kaart van Noord-Holland omstreeks 1520.

INDEX:

1. Torenvalk

2.  Zilvermeeuw

3. Kokmeeuw

4.Grote Mantelmeeuw

5. Wulp

6. Scholekster

7. Steenloper

8. Spreeuw

9. Aalscholver

10. Tureluur

11. Paarse Strandloper

12. Kanoet

13. Zwarte zee-eend

14. Middelste Zaagbek

15. Rotgans

16. Blauwe Reiger

17. Kneu

Het Hoogheemraadschap heeft Torenvalknesten op de dijk geplaatst. Men hoopt dat de Torenvalk hierin gaat nestelen zodat de muizenpopulatie  zal afnemen. Het probleem dat honden op zoek naar muizen, in de dijk gaan graven, probeert men op deze manier te voorkomen. Zodat schade aan de dijk beperkt zal worden.  

1. (4 oktober 2023): De torenvalk is een kleine roofvogel. Het vrouwtje is rosbruin met donkere vlekken, het mannetje is iets minder gevlekt en heeft grijze kop en staart. Hij behoort tot de familie van de valkachtigen. Hij komt vaak voor langs de rand van de weg waar het makkelijker naar prooien zoeken is in het korte gras.

2. (4 oktober 2023): De volwassen zilvermeeuw heeft een witte kop, staart en onderzijde, grijze vleugels en rug. Zijn vleugelpunten zijn zwart met witte vlekken. 

De zilvermeeuw lijkt sterk op de geelpootmeeuw en de stormmeeuw en is vooral te onderscheiden door zijn roze poten. Zit qua grootte tussen kleine en grote mantelmeeuw in.

Een jonge zilvermeeuw is geheel grijsbruin. Pas in de tweede winter krijgt die grijze bovendelen.

Is een alleseter. Van zeebanket - vis, schelpdieren - tot aan menselijk etensresten als friet en brood, aas, eieren en kuikens van andere kustvogels. Ook wormen in weilanden. De zilvermeeuw zoekt eten in groepen, samen met andere meeuwsoorten. Hij volgt vissersboten, bezoekt vuilnisbelten of haalt een maaltje op bij geploegde akkers. Is vindingrijk. Breekt schelpen open door ze van grote hoogte te laten vallen.

Nederlandse zilvermeeuwen blijven vooral in Nederland. Hoewel sommige individuen wel naar het zuiden vliegen. In de winter bezoeken ook zilvermeeuwen uit Noord- en Oost-Europa ons land.

3. ( 4 oktober 2023) Kokmeeuw in winterkleed: De kokmeeuw is sterk afgenomen, maar nog steeds talrijk in Nederland. In de winter is het de kleine meeuw met koptelefoontje die je in de stad aantreft. Hij is van alle markten thuis en komt op vele manieren aan voedsel. In het voorjaar en zomer heeft de kokmeeuw een chocoladebruine kopkap. Een kokmeeuw is na twee jaar volwassen.

Kleine meeuw. In de winter heeft de koptekening wat weg van een koptelefoontje, in de zomer is de kop van de volwassen vogel chocoladebruin. Lichtgrijs van boven. De voorvleugel is wit van boven, de handvleugel is van onderen donker leigrijs.

De Kokmeeuw is opportunistisch en veelzijdig, maakt gebruik van lopen, vliegen en zwemmen om aan voedsel te komen. In broedtijd veel natuurlijk voedsel, in winter meer door mensen aangeleverd voedsel. Vooral dierlijk voedsel (regenwormen, vis, insecten, mollusken), ook afval (w.o. brood). Steelt voedsel van andere vogels (w.o. kievit, grote stern). Pikt voedsel van oppervlakte van water, prikt in wad en slik, waar veel ongewervelde zeedieren (slakjes, wormen) worden gegeten. Jaagt op vliegende mieren. Trappelt voor wormen.

Noordelijke populaties trekken, die meer naar het zuiden zijn meer standvogel of zwerven. In Nederland 's winters veel Finse, Zweedse en Baltische kokmeeuwen, komen hier al vanaf de zomer aan. Deel Scandinavische en Baltische vogels trekt door naar West-Afrika, deel overwintert in Groot-Brittannië. Meeste overwinteraars in Spanje afkomstig uit Frankrijk en België, maar ook uit allerlei andere landen in Noord-Europa. Voorjaarstrek vanaf februari tot in april. Trekt over breed front, zowel overdag als 's nachts, over land en over zee.

De Kokmeeuw broedt vooral in binnenland aan zoet water (randen van plassen en meren, vennen, moerassen, graslanden) maar ook wel aan de kust (kwelders, lagunen, inlagen, duinen). Zoekt in een grote verscheidenheid aan landschappen naar voedsel, maar vooral in waterrijke graslandgebieden en op wad en slik. Buiten de broedtijd vrijwel overal te vinden, vooral in boerenland en in getijdengebieden, maar ook in steden.

In de zomer hebben de volwassen vogels een chocoladebruine tot zwarte kop. In die periode zijn de meeste kokmeeuwen vertrokken naar hun broedgebieden in Oost-Europa.
Daar gaan ze in het voorjaar naartoe. Ze broeden in moerassen in Duitsland, Polen en Tsjechië. We weten dit, omdat sommige kokmeeuwen een ring om hun poot dragen. Door die ringen af te lezen weten we dat deze stadse druktemakers in het broedseizoen een heel ander leven leiden in een heel andere omgeving.

4. (4 oktober 2023) Grote Mantelmeeuw: Het verenkleed van de grote mantelmeeuw is wit met een donkergrijze, bijna zwarte bovenzijde. het verenkleed van jonge vogels is echter vaalwit met kleine bruine vlekken en strepen. Het verenkleed gaat langzaam over in het volwassen verenkleed, maar het duurt zeker vier jaar voordat er geen vlekken meer zichtbaar zijn. 

Het Europese broedgebied van de grote mantelmeeuw ligt grotendeels langs de kusten van Scandinavië, Groot Brittannië en IJsland, waar het nest tussen de stenen gebouwd wordt op plaatsen met enige begroeiing. In tegenstelling tot de kleine mantelmeeuw broedt de grote mantelmeeuw niet in Nederland, maar toch zijn ook in de zomer veel grote mantelmeeuwen in Nederland aanwezig. Deze groep vogels bestaat vooral uit jonge vogels, die zelf nog niet broeden en vaak tot ver in het binnenland aan te treffen zijn. In de winter is de Nederlandse populatie groter doordat veel vogels uit het Noorden van Europa in Nederland overwinteren.

Grote meeuw met zwarte vleugels en gele snavel. Is in alles groter dan de kleine mantelmeeuw: een grotere kop, zwaardere snavel, dikkere nek en bredere vleugels. Ook als hij vliegt, oogt hij zwaar en stevig. Eveneens te onderscheiden door zijn poten. Die zijn vaal roze en niet geel zoals bij de kleine mantelmeeuw.

5. (4 oktober 2023) Wulp: Grote, lichtbruine steltloper met lange poten en een zeer opvallende lange, omlaag gebogen snavel. Groter en lichter dan een regenwulp, met nagenoeg witte ondervleugels. Vrouwtje met nog langere snavel dan mannetje. Weinig verschil in kleed tussen geslachten en leeftijden. In vlucht opvallend lange vleugels; komt meeuwachtig over. 

Tussen juli en augustus worden de bij ons broedende wulpen afgelost door grote aantallen (tot soms wel 200.000!) afkomstig uit gebieden tot ver in Rusland. Met name in de winter zijn grote aantallen waar te nemen in het Waddengebied, de zuidwestelijke delta en her en der in het binnenland.

De Wulp is een vrijwel eenkleurig bruinachtige vogel, duidelijk groter dan een grutto met een opvallend lange snavel. Bij beide soorten hebben de vrouwtjes trouwens een langere snavel dan de mannetjes

De wulp is de grootste steltlopersoort van onze contreien en heeft ook de langste snavel.

Het leefgebied van de Wulp zijn dikwijls open heide- en hoogveengebieden, open duinen, laagveengebieden met gemaaid rietland, graslanden in halfopen agrarisch gebied. Vaak ook in droge gebieden dit in tegenstelling tot de meeste andere steltlopers. Buiten broedtijd in getijdengebieden (wadplaten vooral), op akkers en graslanden.

De Wulp zoekt voedsel op het oog en op de tast: pikt, prikt en houwt met de snavel. Steelt soms voedsel van andere wulpen of steltlopers. Bezet soms voedselterritoria (vooral op het wad), foerageert ook in grote groepen. 

Vrouwtjes hebben langere snavels en foerageren meer op het wad, op krabben en pieren. Mannetjes trekken meer naar grasland, waar ze vooral van regenwormen leven.

6. (4 oktober 2023): De Scholekster broedt op de kusten van Europa en Oost-Azië en op de oevers van ondiepe zoutmeren in het binnenland van Azië. De in onze omgeving broedende vogels zijn standvogels. Die van noordelijke broedplaatsen trekken om te overwinteren naar West-Europa en het Middellandse-zeegebied. Doordat hun trekroute de kustlijn volgt worden ze zelden landinwaarts gezien. De voorjaarstrek heeft in maart-april plaats, de herfsttrek in augustus-september.

Het zomerkleed vertoont een horizontale witte streep over de keel

Scholeksters vormen kolonies. De paartjes broeden vlak bij elkaar, maar verdedigen hun territorium tegen elke indringer. Tijdens de balts, in het voorjaar, rennen verscheidene vogels naast elkaar en achter elkaar aan en proberen elkaar te verjagen, ze vliegen telkens op en maken luide fluitende geluiden. De partners blijven vele jaren bij elkaar; waargenomen is dat vogels hun partner en  hun nestplaats 6 jaar lang trouw bleven. Het nest ligt op de oever of kust in het zand, tussen stenen of een enkele keer tussen gras.

Foto boven: Scholekster in winterkleed, zonder witte streep over de keel.

Duidelijke kenmerken tijdens het vliegen zijn de brede witte band op de achter vleugels, de witte stuit en de wittte, zwart gerande staart.

7. ( 4 oktober 2023): Het gevarieerde kleurpatroon van de Steenloper komt vooral tijdens het vliegen goed uit, met de brede witte vleugelbanden, de witte staart met zwarte band en de witte stuit met een zwarte, hoefijzervormige band. 

De Steenloper is een klein kustvogeltje ter grootte van een lijster met een korte, iets naar boven gebogen snavel. In de broedtijd zijn rug en vleugels van het mannetje rossig bruin met zwarte tekening; de onderkant is wit. Nek en kop zijn overwegend wit en vertonen beide een zwarte vlek; de borst is zwart. De poten zijn oranjerood. Bij het wijfje is de zwarte voorhoofdsband onderbroken en is de keel niet zuiver wit. In de herfst verliezen de vogels hun mooie rossige kleur.

Tijdens het voedsel zoeken steekt de Steenloper zijn snavel onder een steen en rolt deze weg of keert hem geheel om.

Als men aan de kust een vogeltje ziet, dat druk bezig is steentjes om te keren, kan dit niet anders dan de Steenloper zijn. Hij is zelfs in staat stenen, die zwaarder zijn dan hijzelf, om te keren en gooit ook schelpen en zeewier opzij bij het naar kleine weekdieren, kreeftjes, wormen, spinnen en insecten. 

De Steenloper broedt in de kuststreken van Zuid- Scandinavië en Noord- Amerika en trekt ter overwintering ver weg naar Afrika, Indonesië, Australië en Zuid-Amerika. Tijdens de trek kan hij algemeen aan onze Noordzeekust worden waargenomen, waar hij ook wel overwinter.

8. (4 oktober 2023) Spreeuw in winterkleed:  De Spreeuw heeft zomers een verenkleed met iriserende kleuren. Na de broedperiode wordt het totale verenkleed gewisseld. Dan zien we de Spreeuwen in een wit gespikkeld pakje. Bij de vrouwtjes zijn de puntjes wat groter uitgevallen. Die spikkeltjes worden gevormd door de punten van de dekveren. Tegen het voorjaar zijn die zover afgesloten, dat het welbekende weerschijnkleurenkleed weer in volle glorie te bewonderen is.

Net als de Kievit trekt de Spreeuw bij invallende vorst zuidelijker: de koude trek. De Spreeuw blijft relatief dicht bij huis: België, Noordwest-Frankrijk en Zuid-Engeland. De tendens bestaat dat Spreeuwen steeds meer de winter in de broedgebieden doorbrengen. Uit ringvermeldingen weten we dat Spreeuwen die in de winter in onze tuinen verblijven vogels uit het oosten of noorden van Europa zijn. Uit noordelijke en oostelijke streken van Europa trekken grote aantallen spreeuwen door Nederland, waarvan een groot deel in ons land overwintert. In de winter zijn er daarom nog meer spreeuwen in Nederland dan tijdens het broedseizoen. Voorjaarstrek vooral in maart, najaarstrek van juni (jonge vogels) tot in november.

 De Spreeuw is een mesterimitator, bijvoorbeeld van geluiden van andere vogels als Wulp, Kievit, Grutto, Buizerd, Wilde Eend en van dieren als kat en hond. Maar ook allerlei verkeersgeluiden, straatlawaai en huis-,tuin en keukengeluiden behoren tot zijn repertoire.

9. (4 oktober 2023)  De veren van de aalscholvers worden gauw nat. Na de visvangst gaan ze daarom 'zonnen', waarbij ze geruime tijd met uitgespreide vleugels stilstaan  om ze te laten drogen. De Aalscholver kan moeilijk van het water  opstijgen. Hij loopt eerst met klappende vleugels over het water voor hij loskomt. Het vliegbeeld heeft een kruisvorm door de uitgestrekte hals en lange staart.

De aalscholver vormt kolonies van soms verscheidene duizenden vogels in hoge bomen. Zulke bomen sterven gewoonlijk geleidelijk af doordat ze geheel met de uitwerpselen van de vogels worden bedekt.

De aalscholver komt voor in alle continenten, behalve Zuid-Amerika. In Zuid- en West-Europa zijn aalscholvers zwervende standvogels., die in andere delen van Europa zijn trekvogels. De grootste kolonie van Europa bevindt zich bij het naardermeer.

Zodra ze op hun broedterrein verschijnen (maart-april) begint het mannetje met de hofmakerij. Hij blijft daarbij op het nest zitten, tilt zijn staart op, strekt zijn kop naar boven en fladdert met zijn vleugels; vervolgens legt hij zijn kop op zijn rug, draait ermee en maakt met half open bek knorrende geluiden.

10. (4 oktober 2023):De tureluur dankt zijn naam aan het geluid dat de vogel maakt: ‘tjululuu’ en dat is makkelijk te vertalen naar ‘tureluur’. Hij is altijd te herkennen aan de markante felrode poten en de brede witte achterrand van de vleugels. Er is nauwelijks verschil tussen man en vrouw; het mannetje is echter zwaarder getekend en donkerder. Een niet zo algemene weidevogel, die als niet broedvogel vooral op het wad te vinden is.

In de broedtijd vooral wormen, insecten, spinnen. Buiten de broedtijd ook mollusken (wadslakjes), kreeftachtigen (vlokreeftjes), ook wel kleine visjes en kikkervisjes.

Grotendeels trekvogel, maar deel IJslandse en West-Europese tureluurs nagenoeg standvogel. Noord-Scandinavische en Russische populaties trekken verst naar het zuiden (West-Afrika); IJslandse populatie overwintert vooral in West-Europa (Waddenzee). Trek over breed front en via de kust naar ZZW, wellicht ook over de Sahara naar West-Afrika. Voorjaars trek van maart- april tot diep in mei (noordelijke broedvogels, als Nederlandse al volop broeden). Najaarstrek van juli tot in september. Trekt vooral ‘s nachts, in voorjaar ook overdag.

11. (15 december 2023): De paarse strandloper is een kleine vogel met een lengte van ongeveer 18-20 centimeter. Het verenkleed van de mannelijke paarse strandloper is voornamelijk paars, vandaar zijn naam. De veren op de rug en vleugels zijn donkerpaars, terwijl de buik en borst lichter paars zijn. De vrouwtjes hebben daarentegen een minder opvallend verenkleed, met een bruine kleur en lichte strepen op de borst.

De paarse strandloper leeft voornamelijk langs de kusten van Europa en Noord-Amerika. Deze vogels zijn te vinden op zandstranden, slikken en kwelders, waar ze foerageren op kleine ongewervelde dieren zoals wormen, schelpdieren en insectenlarven.

De paarse strandloper broedt in het noordelijke deel van zijn verspreidingsgebied, zoals Scandinavië en het noordoosten van Noord-Amerika. Tijdens het broedseizoen vormen paarse strandlopers paarbanden en bouwen ze nesten op de grond, vaak verscholen in vegetatie. Het vrouwtje legt meestal 3-4 eieren, die ze incuberen gedurende ongeveer 21 dagen. Beide ouders zorgen voor de jongen en voeden ze met insecten en andere kleine prooien.

Het broedseizoen van de paarse strandloper begint meestal in mei en duurt tot juli. Tijdens deze periode zijn de vogels bijzonder territoriaal en beschermen ze hun nesten agressief tegen indringers. Na het broedseizoen migreren de paarse strandlopers naar hun overwinteringsgebieden.

In de winter vrijwel uitsluitend te vinden aan zee, op harde substraten, vooral op basalt en beton. Dijken, pieren, strekdammen. Soms in gras op zeedijken. Vaak in de spatzone van golven. 

In de winter bestaat het voedsel vooral uit slakjes en  mossels, maar ook insecten (kevers, vliegen), kleine kreeftachtigen (vooral vlo kreeftjes), ringwormen, kleine visjes en algen.

12. (15 december 2023): Kanoeten zwieren vaak in grote groepen door de lucht. Dat is prachtig om te zien. Toch vraag je je weleens af waarom deze vogels niet botsen. Vogels hebben een veel beter gehoor en zicht dan zoogdieren en hebben ze uitstekende reflexen. Dat helpt! Uit computermodellen blijkt dat vogels in grote groepen zich aan drie regels houden; voldoende afstand, de vliegrichting wordt afgestemd op nabij vliegende individuen en ze sturen in de richting van de gemiddelde positie van de vogels om hen heen waardoor ze bij elkaar blijven. Botsingen worden zo niet helemaal voorkomen, maar in grote groepen is het wel echt een zeldzaamheid.

Kanoeten worden ook wel knoet genoemd. De soort is vernoemd naar de Deense koning Knoet, heerser over de landen rond de Noordzee, die de golven probeerde te keren. Een overeenkomst tussen de koning en de vogel is het leven met de getijden aan de kust.

Kanoeten vinden hun voedsel op een bijzondere manier. Ze meten met hun snavel drukverschillen rond voorwerpen in het natte zand. Zo kunnen ze tot op 10 centimeter afstand een schelpdier voelen. Tot nu toe is de kanoet de enige soort waarvan bekend is dat hij op deze manier voedsel vindt. Andere strandlopers vangen wormen doordat ze trillingen opvangen met hun snavel in het zand. Omdat de drukverschillen alleen in nat zand waargenomen kunnen worden, is het meteen duidelijk waarom een kanoet nooit voedsel zoekt op droge wadplaten. In hun broedgebieden eten kanoeten insecten.

Kanoeten beschermen hun veren met een wasachtige stof die in een klier bij de stuit wordt aangemaakt. In de broedtijd verandert de samenstelling van deze was zodat de was minder sterk ruikt. Poolvossen en andere roofdieren kunnen de vogels daardoor moeilijker ontdekken.

Kanoeten zijn gebonden aan zeekusten. Bij zoete wateren in het binnenland worden ze ziek. De strandlopers gebruiken Nederland als rustplaats tijdens de trek, of als overwintergebied. Vooral in de Waddenzee kunnen tijdens de vogeltrek grote groepen kanoeten gezien worden, het is een belangrijk bijtankstation. Ze eten zich er vol met schelpdieren en kreeftjes, zodat ze met genoeg energie hun reis kunnen vervolgen. Kanoeten broeden ver in het noorden in Groenland en Siberië.

Voor de lange afstandsreizen hebben de kanoeten veel energie nodig, die ze in de vorm van vet opslaan. Een kanoet op doortocht naar Afrika kan in de Waddenzee in ongeveer een maand tijd de vetvoorraad opbouwen. Vlak voor vertrek kan de vogel wel 150 gram wegen. Dat is twee keer zo zwaar als bij aankomst, na een vlucht van een paar duizend kilometer! Tijdens de reis verteert de kanoet ook nog organen, die hij even niet nodig heeft, zoals de maag. Hart en en longen worden juist groter.

13. (15 december 2023) Zwarte zee-eend: Meestal zie je zwarte zee-eenden als zwarte stipjes boven zee, als ze langs vliegen. Zwarte zee-eenden trekken langs de kust door en verblijven buiten hun broedseizoen op onze kustwateren. Ze broeden hoog in het noorden van Europa en Azië. Ze leven van schelpdieren. Bij het voedsel zoeken kunnen ze ruim twintig meter duiken. De Noordzee- kustzone is van groot belang voor zwarte zee-eenden.

De Noordzee is van groot belang voor zwarte zee-eenden. Ze leven hier voornamelijk van schelpdieren die van de zeebodem worden opgedoken, intact worden doorgeslikt en in de gespierde maag worden gekraakt.

Zwarte zee-eenden komen vanaf september en oktober in grote aantallen in Nederlandse wateren aan. De aantallen nemen weer af na een doortrekpiek in april. Zwarte zee-eenden kunnen in grote groepen van vele duizenden of zelfs tienduizenden vogels bij elkaar voorkomen in die gebieden waar voldoende voedsel aanwezig is. De grootste groepen overwinteren binnen Nederland gewoonlijk ten noorden van de Waddeneilanden. Voor de kust van Noord-Holland en ook in de Voordelta worden groepen zwarte zee-eenden aangetroffen. 

Soms overzomeren en ruien zwarte zee-eenden in Nederland. Daarmee is de zwarte zee-eend jaarrond aanwezig. In de Noordzeekustzone en Voordelta gelden instandhoudingsdoelstellingen voor deze karakteristieke soort van onze kust.

De instandhoudingsdoelstellingen voor de zwarte zee-eend in de Natura 2000-gebieden worden al geruime tijd niet behaald. Het winnen en transporteren van zand uit zee naar de kust kan invloed hebben op de populatieomvang van de zwarte zee-eend in de Nederlandse kustwateren. De zandwinactiviteiten kunnen aanwezige eenden verstoren en invloed hebben op de hoeveelheid en kwaliteit van hun voedsel: schelpdieren in en op de zeebodem. Beide effecten kunnen elkaar versterken, bijvoorbeeld doordat er onvoldoende rustige foerageergebieden overblijven met voldoende voedsel van goede kwaliteit.

De voormalige Rijkswerf Willemsoord is sinds de verhuizing van de Koninklijke Marine naar de Nieuwe Haven in Den Helder omgevormd tot een nautisch themapark over zeevaart. Het terrein bevat vele uitgaansgelegenheden en (historische) bezienswaardigheden. Het gehele complex met vele afzonderlijke gebouwen is een Rijksmonument.

Toen Napoleon Bonaparte in 1811 naar Den Helder kwam, gaf hij opdracht in Den Helder de grootste marinebasis met werf van Nederland te bouwen. In 1822 waren de eerste bouwwerken op de Rijkswerf: Dok I, Natte Dok, zeesluis, Pomphuis met stoommachine en Werfkanaal. Tussen 1857 en 1866 is Dok II gebouwd met daarnaast een nieuw pompgebouw. In de eerste helft van de 20e eeuw zijn de machinebankwerkerij (gebouw 60), de ketelmakerij (gebouw 63), de scheepsmakers werkplaats (gebouw 51), de werkplaats van de takelaars en zeilmakers (gebouw 72) en magazijnen en overige werkplaatsen gebouwd.

De Rijkswerf heeft in de Tweede Wereldoorlog veel te lijden gehad. De bezetters maakten dankbaar gebruik van de werf. Dit leidde tot bombardementen die ook op burgerdoelen terechtkwamen. Op 19 februari 1943 was er een bombardement waarbij 39 doden vielen. 

Na de Tweede Wereldoorlog beleefde Willemsoord een sterke bloeiperiode. Den Helder werd in 1947 aangewezen als de hoofdmarinebasis van Nederland. De oorlogsvloot bestond nog uit een handvol schepen. Niet alleen de stad onderging de wederopbouw maar ook de vloot. Voor de nieuw geworven bemanningen werd de woonwijk Nieuw Den Helder gebouwd. In hoogtijdagen werkten ca. 2500 mensen op de Rijkswerf.

Na 170 jaar vertrekt de Marine van de Rijkswerf en krijgt de gemeente Den Helder in 1995  het terrein in beheer. In de tussenliggende jaren is de restauratie begonnen van de monumentale gebouwen en waterbouwkundige werken en werden plannen gesmeed voor de nieuwe culturele en recreatieve invulling. Hiervoor heeft de overheid: Europese Commissie, het Rijk, de Provincie en Gemeente gezamenlijk 80 miljoen euro subsidie beschikbaar gesteld.

Begin 2019 werd bekend dat het stadhuis van gemeente Den Helder naar Willemsoord zou worden verplaatst. In 2022 werd begonnen met verbouwingswerkzaamheden ten behoeve van het stadhuis op Willemsoord. De oplevering wordt verwacht medio 2023.

14. (15 december 2023): De middelste zaagbek heeft een dunne en spitse bloedrode snavel, een kopergroene kop met wilde kuif met daarin een helderrood oog. Een witte halsring en roestrode borst met zwart manteltje met witte parels. Het vrouwtje is minder opvallend gekleurd; zij is egaal grijs met een bruine kop. Maar ze heeft een zelfde 'ongekamde' verentooi op het achterhoofd en dezelfde ranke snavel. Middelste zaagbekken zijn visspecialisten. De snavel is van een fijne tanding voorzien (de 'zaag' in de bek). Deze dient om goed grip te hebben op watervlugge gladde vissen. Middelste zaagbekken houden meer van zout dan van zoet water, anders dan de grote zaagbekken.

Het mannetje heeft een groene kop met wilde kuif. De roestbruin met zwart getekende borst wordt gescheiden van de kop door een witte halsband. Het bovenkleed is zwart met een brede witte vleugelstreep, en in vlucht zijn de witte vleugelvlekken duidelijk zichtbaar. Vrouwtjes hebben een kaneelbruine kop met een kortere kuif. Het vrouwtje heeft een bruingrijs getint verenkleed.

Middelste zaagbekken broeden aan kusten en heldere binnenwateren in taiga, bergland en op de toendra. Maar ook in Nederland is hij sinds eind jaren '70 een vaste broedvogel. Ze hebben een voorkeur voor zout en brak water. Overwinteren doet deze zaagbek op zee, liefst op stukken met niet te veel golfslag.

De middelste zaagbek is gebouwd voor het eten dat hij eet. Met zijn handige zaagbek vangt hij visjes, kreeftachtigen, wormen en insecten. In slechts kleine hoeveelheden wordt er ook plantaardig materiaal gegeten.

Broedt van april tot en met juli. Heeft één legsel van 7 à 12 eieren. Broedduur: 29-35 dagen. Van deze soort is bekend dat grotere legsels voor kunnen komen doordat eieren bij een ander in het nest worden gelegd. Broedt soms in halfkolonies. Soms in de directe nabijheid van meeuwen. Het nest, een kuiltje in de grond, is bekleed met bladeren en dons en ligt meestal op korte afstand van de oever. De jongen kunnen na 60-65 dagen vliegen.

Trekt in september naar de overwinteringsgebieden langs de Middellandse zee, of minder grote afstanden, afhankelijk van het weer. Al vanaf februari trekt de middelste zaagbek terug naar de broedgronden in Scandinavië en Noord- West Europa. In de winter zoekt deze eend groepen soortgenoten op.

15. (28 februari 2024): De Rotgans is in de wintermaanden met name in het Waddengebied en de Zeeuwse Deltalangs de kust te zien. Rotganzen zijn lange afstandstrekkers, die wel zo’n 5000 km afleggen van hun arctische broedgebieden naar hun winterverblijf. Tienduizenden rotganzen overwinteren elk jaar in ons land.

De geslachten zijn gelijk. De kop en hals zijn zwart, met uitzondering van een witte, halvemaanvormige halsvlek, van grote afstand niet altijd even goed zichtbaar. De rug is effen grijs, scherp begrensd met de zwarte hals. De handpennen zijn zwart. De onderzijde is ook grotendeels grijs, maar met wat wit op de flanken. Aan de achterzijde (anaalstreek en weerszijden van de stuit) is de rotgans altijd wit. De kop is relatief klein.

Rotganzen foerageren bij laag water in grote groepen op het wad, waar ze al grondelend zoeken naar zeegras. Ze grazen en rusten ook veelvuldig op grasland en schorren.

Rotganzen broeden op de lage toendra langs arctische kusten en op eilanden. Tijdens het korte arctische broedseizoen wordt één legsel van 3 tot 5 eieren uitgebroed. Ze overwinteren vanaf oktober in West-Europa op de Waddenzee, in Zuid-Engeland en West-Frankrijk. De aantallen rotganzen in Nederland zijn het grootst in april-mei. Eind mei-begin juni vertrekken ze weer naar de arctische broedgebieden. In Nederland overwinteren naar schatting jaarlijks zo’n 50 à 60.000 rotganzen, en er trekken, met name in april-mei, 75.000 tot 88.000 door.

16. (28 februari 2024): De blauwe reiger is een fascinerend dier dat veel voorkomt in Nederlandse waterrijke gebieden. Met zijn lange poten, scherpe snavel en indrukwekkende vleugelspanwijdte is hij een opvallende verschijning aan de waterkant. Deze vogel staat bekend om zijn geduldige jachttechniek, waarbij hij roerloos kan wachten tot een nietsvermoedende vis dichtbij genoeg komt.

Blauwe reigers hebben een opmerkelijk aanpassingsvermogen als het gaat om hun leefomgeving. Ze gedijen vooral in waterrijke gebieden die rijk zijn aan vis, hun hoofdvoedselbron. Dit kunnen zowel zoetwater- als brakwatergebieden zijn.

Deze vogels staan bekend om hun solitaire aard maar tijdens het broedseizoen verzamelen ze zich in kolonies of ‘reigerrijen’, vaak samen met andere watervogels. Deze broedgemeenschappen bevinden zich meestal in bomen nabij waterbronnen.

Een aspect dat bijdraagt aan het succes van de blauwe reigers is hun vermogen om te overleven in verschillende temperaturen. Hoewel ze voorkeur geven aan gematigde klimaten, zijn er populaties die leven onder zowel subtropische als koude weersomstandigheden.

17. (26 september 2024): De kneu is een kleine vinkensoort en is kleiner dan de huismus. Het mannetje heeft een warmbruine rug en in prachtkleed een karmijnrode borst en ‘baret’. Na het broedseizoen is dat meer roodbruin. Ook heeft het mannetje een grijs achterhoofd. Het vrouwtje en onvolwassen vogels hebben een bruingrijs achterhoofd en een zwak gestreepte borst en kruin en hebben geen rood in het verenkleed. De vleugels en de diep gevorkte staart zijn donkerbruin en wit gestreept. De snavel is kegelvormige en grijs van kleur. De kneu heeft een lichaamslengte van ongeveer 13 tot 14 centimeter. De spanwijdte is ongeveer 23 centimeter en het lichaamsgewicht is meestal 15 tot 20 gram. De kneu vliegt vaak druk kwetterend, in groepjes met een golvende vlucht.

Kneuen zijn overdag actief. Ze verlaten de tak waarop ze slapen aan het begin van de dag en keren er bij zonsondergang naar terug. Het zwaartepunt van het foerageren ligt voornamelijk in de vroege ochtenduren. Periodes van activiteit worden vaak onderbroken door rusten en veren poetsen.

De kneu leeft in Europa, Noord-Afrika, het Nabije Oosten en West-Centraal-Azië. De kneu werd geïntroduceerd in Noord-Amerika. Bovendien is hij, waarschijnlijk via illegale import, in Australië geïntroduceerd. Oorspronkelijk was de kneu in Midden-Europa gedeeltelijk een trekvogel, maar hij is nu een standvogel, met uitzondering van het noordoostelijke verspreidingsgebied. Hij leeft in de laaglanden en wordt minder vaak aangetroffen in valleien van bergachtige gebieden en in de bergen in de overgangszone van gesloten bos naar stroken met dwergstruiken.

Buiten het broedseizoen leven kneuen in hechte, grote groepen. In de winter vormen ze groepen met vinken, groenlingen en distelvinken of andere zaadetende soorten zoals de geelgors. 

In Nederland broedende kneuen trekken via Zuidwest-Frankrijk weg naar Spanje en Marokko. In Nederland komen ook doortrekkers vanuit Engeland, Duitsland en Noord-Europa. Er zijn overwinteraars op plekken met voedsel in het agrarisch gebied. Na het broedseizoen vanaf half september begint de najaarstrek tot eind oktober met een piek rond half oktober. De voorjaarstrek begint ongeveer half maart en loopt tot begin mei, met een piek rond half april. Kneuen trekken meestal overdag met tussenstops in grote groepen langs kusten en rivierdalen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb