
Vooroever Vlietsingel
Bij Medemblik, aan het IJsselmeer. Luieren in de zon, turen over het water of rustig een hengeltje uitgooien. In 2011 is Vooroever Vlietsingel uitgebreid met ongeveer 50 hectare. Het gebied bestaat uit groene weiden, bomen en struiken en een zandstrand. Er is een nat natuurdeel met een riet- en biezengebied en een vogeleiland. Wandelen en fietsen kan over de daarvoor aangelegde paden. Met de boot kunt u De Vooroever en het nabij gelegen Nederlands Stoommachinemuseum bereiken via de aanlegsteigers.
Overnachten in de haven is niet toegestaan.



Index:
1. Juveniel Witte Kwikstaart 21. Roodborst
2. Krakeend 22. Koolmees
3. Kievit 23. Pimpelmees
4. Wulp 24. Merel
5. Grote Zaagbek 25.Wilde eend
6. Smient 26. Winterkoning
7. Tafeleend 27. Zanglijster
8. Wintertaling 28. Slobeend
9. Bergeend 29. Tuinfluiter
10. Roodborsttapuit vrouw 30. Tureluur
11. Grutto 31.Spreeuw
13. Witte Kwikstaart 32. Fuut
14. Gele kwikstaart 33. Blauwe reiger
15. Rietzanger 34. Grauwe gans
16. Putter
17. Kneu
18. Watersnip
19. Buizerd
20. Torenvalk



1. juveniel witte kwikstaart: Het mannetje en het vrouwtje lijken veel op elkaar. Bij het mannetje zien we ook een zwart achterhoofd welke scherp van de grijze rug is afgescheiden. Bij het vrouwtje is het achterhoofd meer grijs en gaat langzaam over in de grijze rug. In de winter is de bovenkop grijs en de borst heeft een zwarte borstband. Het juveniel heeft een grijze borstband. Er is sprake van een golvende vlucht.





2. Krakeend...iets kleiner en slanker dan wilde eend. Mannetjes hebben een bruine kop en een zwart achterlijf met lichtbruine staartpunt. De rest van het lichaam is grijs met een fijne tekening, wat het beste te zien is op de borst. De schouderveren zijn opvallend lang en beige van kleur en de snavel grijszwart. Vrouwtjes lijken sterk op de wilde eend. De witte spiegel, de witte buik en de oranje snavel vormen de belangrijkste kenmerken om vrouwtjes van wilde eenden te onderscheiden.

Krakeenden broeden langs meren en kanalen, in hoogopgaande ruigte. Hier zijn de nesten betrekkelijk veilig en worden ze, in vergelijking met andere eenden, niet zo snel uitgemaaid. Voorkeursbiotoop is laaggelegen land met open zoetwatergebieden, langzaam stromend water en een ruige, soortenrijke oevervegetatie. Soms wordt ook in gebieden met brak water gebroed. Ze zoeken graag grote open wateren op en geven daarbij blijk van een voorkeur voor wateren waarvan de mens op een kunstmatige manier op de loop heeft ingegrepen. Bijvoorbeeld in de vorm van dammen en taluds. Vermoedelijk is dit omdat op het stenige substraat van deze structuren draadalgen en wieren groeien die de krakeend eet.








3. Kievit...In de stralen van de opkomende zon kunnen we in de verte de kievit-mannen zien buitelen. Nog maar nauwelijks is de strenge vorst voorbij en worden de eerste tekenen van de komende lente zichtbaar, of ze zijn er weer, de montere kuifdragers, de wiekwapperende buitenlaars. Het eerst arriveren de mannetjes, zij bakenen hun broedgebied, het zogenaamde territorium, af.

De landelijke aantallen bleven sinds 1975 lange tijd min of meer stabiel, ondanks kleine jaarlijkse verschillen. Sinds ongeveer 2010 lijken ze licht af te nemen. Door gemiddeld zachtere winters blijven relatief veel Kuifeenden ten noorden van ons land overwinteren. Het IJsselmeergebied is de belangrijkste regio voor overwinterende Kuifeenden in Nederland. Bij strenge vorst wijkt een deel van de Kuifeenden uit van het IJsselmeergebied naar de Grote Rivieren en de Biesbosch.




4. De Wulp (januari 2020)...karakteristiek is de lange naar beneden gebogen snavel. De grootste Europese steltloper. Het bruin gestreepte lichaam is 50-60 cm lang.

De leefgebieden van de Wulp zijn: open heide- en hoogveengebieden, open duinen, laagveengebieden met gemaaid rietland, graslanden in halfopen agrarisch gebied, open akkerbouwgebieden. Vaak ook in droge gebieden in tegenstelling tot meeste andere steltlopers. Buiten broedtijd in getijdengebieden (wadplaten vooral), op akkers en graslanden.




5. (februari 2020) Grote zaagbek... In de winter laten grote zaagbekken zich vaak zien in Nederland. Vooral de mannetjes zijn dan een opvallende verschijning op plassen en rivieren. Zout water wordt gemeden door de grote zaagbek, in tegenstelling tot de nauw verwante middelste zaagbek. Noordelijke populaties van deze soort trekken in februari - maart naar de broedgronden in Scandinavië en Rusland, waar ze omstreeks maart aankomen. In oktober vliegen ze vervolgens naar de zuidelijk gelegen overwinteringsgebieden. Bepaalde andere populaties zijn standvogels of trekken slechts over kleine afstanden, op zoek naar een aangenaam klimaat om te overwinteren.

Grote langwerpige eend met een opvallend lange, dunne snavel. Volwassen mannetjes zijn grotendeels wit met een zwart-groene kop en bovenhals. De bovenkant van het lijf is zwart. In de vlucht heeft de man veel wit op de vleugels. In de winter en het vroege voorjaar en lichtroze gloed. Vrouwtjes hebben een overwegend grijs lichaam met een lichtere borst die scherp is afgesneden door de donker roodbruine hals en kop. Vrouwtjes hebben een volle kuif, terwijl mannetjes een apart 'bol' achterhoofd hebben.

Start eind maart - april met broeden, tot uiterlijk augustus. Is vrij plaatstrouw en keert terug naar een goede broedplaats aan meren en traag stromende rivieren in bosrijke gebieden. Heeft één legsel van 8 tot 12 eieren, maar grotere aantallen komen voor, vermoedelijk door het dumpen van eieren door anderen. Broedt in paartjes of losse groepen.




6. (maart 2020) … smient: Mannetjes hebben een kastanjebruine kop met roomgele streep op het voorhoofd. Hun borst is roze-achtig, de flanken grijsblauw met witte dijvlek, de onderbuik is wit; de onderstaartveren zijn zwart. In de vlucht vallen bij het mannetje de grote witte vleugelvelden op. Vrouwtjes zijn rossig bruin of grijsachtig met variabele diffuse vlekken met de blauwgrijze snavel en witte buik als opvallendste kenmerken.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Verspreiding: Broedt in N- en NO- Europa, in winter wijd verspreid en plaatselijk talrijk op natte weilanden en in moerassen.

Zoals de eerste zwaluw zomer brengt, tekent de komst van de smient het begin van de winter. In het najaar begint het, het melodieuze geluid van overvliegende smienten. Pieuw pieuw pieuw. Fluitend, melancholiek en vrolijk tegelijkertijd. Nu is de tijd om smienten te zien.

Ze zijn bij ons met veel, heel veel, soms met bijna een miljoen. Een enorm aantal dat wel langzaam maar zeker daalt. Dat ligt vooral aan een internationale afname van het broedsucces. Wat mogelijk weer te maken heeft met een verslechtering van voedselaanbod en waterkwaliteit in Scandinavië. Maar ook de jacht (vooral in Rusland) en - periodiek - vogelgriep eisen bij de smient hun tol. Zoals zo vaak in de vogelwereld hebben de mannen qua uiterlijk en zang ‘de beste papieren’. Hij is een beauty met zijn kastanjebruine kop met roomgele kruin en voorhoofd; zij is wat bruinig al heeft ook zij een mooie witte buik en aantrekkelijk kleine blauwe snavel. Ze lijkt minder bedeeld, maar dat is behoorlijk uitgekiend. Smienten broeden immers op de grond en weinig verborgen. Het bruine, wat gemêleerde verenkleed zorgt voor camouflage.









7. (maart 2020): De Tafeleend is een middelgrote duikeend met een korte staart, een vrij lange hals en een lange snavel die overgaat in een schuin voorhoofd, zodat het kopprofiel driehoekig is. Het mannetje heeft een roestbruine kop, zwarte borst en anaalstreek en grijze rug en flanken. Het oog is rood, de snavel met donkergrijze basis, blauwgrijs middenstuk en zwarte top. Het vrouwtje is bruingrijs met iets grijzere rug en flanken. De snavel is grijs met zwarte top. In de vlucht is een vrij egaal grijze boven vleugel zichtbaar.

Tafeleenden zijn te vinden in verschillende waterrijke gebieden, zoals meren, vijvers, rivieren en moerassen. Ze geven de voorkeur aan helder water met voldoende vegetatie waarin ze kunnen schuilen en nesten kunnen bouwen. Tafeleenden zijn voornamelijk te vinden in Europa, maar ze kunnen ook worden aangetroffen in delen van Azië.

Tafeleenden hebben een monogaam voortplantingssysteem, wat betekent dat ze een paar vormen voor het broedseizoen en trouw blijven aan elkaar gedurende dat seizoen. Het vrouwtje bouwt een nest dicht bij het water, meestal verstopt tussen het riet of andere vegetatie. Hier legt ze een gemiddeld aantal van 8-12 eieren, die ze gedurende ongeveer 24-28 dagen bebroedt.




8. (maart 2020): De wintertaling is een kleine eend waarbij het mannetje veel opvallender gekleurd is dan het vrouwtje. De vlucht van de wintertaling kenmerkt zich door een snelle vleugelslag en plotselinge wendingen. In de vlucht is het mannetje onder andere te herkennen aan een groen met zwart en wit omrand gedeelte op de vleugel. Hierdoor, maar vooral ook door de roodbruine kop met de brede groene streep is het mannetje onmiskenbaar. Het vrouwtje is lichtbruin van kleur met een donker schubpatroon op de rug en de flanken en is gemakkelijk te verwarren met de vrouwtjes van enkele andere eenden zoals de zomertaling. Slechts enkele duizenden wintertalingen broeden in Nederland, maar in de winter wordt de populatie aangevuld met grote aantallen vogels uit het noorden van Europa. Deze vogels overwinteren vooral in grote groepen langs kust, maar laten zich ook geregeld in het binnenland zien.

De voortplanting van wintertalingen vindt plaats tijdens het broedseizoen, dat meestal in het late voorjaar begint. Het mannetje probeert indruk te maken op het vrouwtje door middel van pronkgedrag en het produceren van kenmerkende geluiden. Eenmaal gepaard, bouwt het vrouwtje een nest op de grond, meestal verborgen tussen het gras of de vegetatie in de buurt van water. Ze legt dan een legsel van ongeveer 8-12 eieren, die ze gedurende ongeveer 24-26 dagen bebroedt.

Het broedseizoen van de wintertaling begint meestal in mei en duurt tot juli. Tijdens deze periode zijn ze erg territoriaal en verdedigen ze hun broedgebied tegen indringers.



9. (maart 2020)… Bergeend: Van oorsprong leefden bergeenden aan zee, aan de kusten van diverse Noord-Europese landen, Rusland en het noorden van Azië. Midden vorige eeuw zijn de vogels pas landinwaarts getrokken, zodat u ze nu ook in een ruime straal rond het IJsselmeer en in Zeeland kunt aantreffen. Ze hebben de overgang van zout via brak naar zoet water schijnbaar moeiteloos doorstaan. In juli verzamelen bijna alle volwassen vogels zich in de Noordzee boven Duitsland waar ze ruim een maand blijven om te ruien. Dan trekken ze in enorme groepen richten Zuid-Europa waar ze overwinteren. Ook het zuiden van Engeland wordt als overwinteringgebied gebruikt vanwege de milde winters rond de eilanden daar. Jonge vogels overwinteren in de lage landen waar ze geboren zijn, vergezeld van enkele oudere vogels die als oppas fungeren.

Het mannetje onderscheidt zich van het vrouwtje door een knobbel op de felrode snavel. De bontgekleurde schakeringen op een verder wit verenkleed maken de vogel in het veld duidelijk herkenbaar.

De bergeend is een omnivoor en heeft een gevarieerd dieet. Ze foerageren voornamelijk op schelpdieren, wormen, kleine visjes, insecten en plantaardig materiaal zoals zeewier en gras. Deze vogels zijn vaak te zien met hun kop onder water, op zoek naar voedsel. Ze hebben een speciale snavel die is aangepast om schelpdieren te openen.




10. (maart 2020)… roodborsttapuit vrouw: De roodborsttapuit is een vrij kleine zangvogel die 11,5 tot 13 cm lang is. Het mannetje heeft in de broedtijd een zwarte kop en duidelijke witte vlekken op de zijkanten van de hals en een oranje borst, waarbij het oranje tot aan de buik reikt. De bovenzijde is donkerbruin. Het vrouwtje is van boven bruin gekleurd, ook op de kop daar waar het mannetje zwart is. Ze mist de duidelijke witte halsvlekken en ze is minder uitbundig oranje gekleurd op de borst.


Broedt vanaf maart en heeft tot wel drie legsels per seizoen van meestal 4-6 eieren. Broedduur: 14-15 dagen. De roodborsttapuit broedt veelal op de grond in een goed verstopt nest. De jongen zitten 13-16 dagen op het nest en zijn na het uitvliegen meestal nog zo'n 8-14 dagen afhankelijk van de ouders.

Roodborsttapuiten brengen de winter veelal door in Zuidwest-Europa, Frankrijk, het Iberisch Schiereiland en Noord-Afrika. Ze trekken zuidelijk vanaf september en oktober. In februari zijn de eerste weer terug in Nederland. Bij zachte winters overwinteren er ook roodborsttapuiten in Nederland, vooral in het kleinschalig cultuurlandschap.




11. (maart 2020)… grutto: De grutto is onverbrekelijk verbonden met het Nederlandse polderlandschap. De grutto is een trekvogel, die zijn broedgebied vroeg in de zomer verlaat. Hij overwintert in West-Afrika, vooral in Senegal. Hij keert vroeg naar het noorden terug en reeds in begin maart hoort men zijn karakteristieke roep, die met de zang van de Tjiftjaf tot de eerste voorjaarsboden hoort.

De grutto komt vooral voor in Europa en delen van Rusland en is een van Europa’s grotere waadvogels die te herkennen is aan zijn lange nek, met name lange poten en lange, rechte, fijnpuntige snavel. Het volwassen vrouwtje is groter en zwaarder dan het mannetje met een langere snavel. Zomerkleed van volwassen vogels is een opvallende rufous tot koperrode kleur op de borst, het hoofd en de nek met het volwassen mannetje dat een helderder en breder kleurgebied vertoont. De flanken hebben zwarte balken en de bovenste vleugels zijn zwart met een brede witte vleugelbalk en zwarte staart. De romp is wit, net als de bovenste staartdeksels die het uiterlijk geven van een brede witte streep over de bovenkant van de bovenste staart. Het ondervleugelgebied is overwegend lichtgrijs tot wit. In het winterkleed zijn de bovendelen en het borstgebied bruingrijs en de vleugels vergelijkbaar met de broedkleur en -patroon. Terwijl de snavel zwart getipt is en in de zomer een oranjeroze kleur heeft, is hij in de winter vooral roze zonder donkere punt. De poten blijven het hele jaar door donkergrijs tot zwart. Jonge vogels zijn vergelijkbaar met het volwassen winterkleed, hoewel iets donkerder over de bovenste delen met een buff-schaduw op de borst.

Met behulp van hun lange snavels als sondes eten grutto’s een verscheidenheid aan insecten en insectenlarven, weekdieren, paai- en kikkervisjes, zaden, bessen en rijst; de laatste is een hoofdbestanddeel bij het overwinteren in Afrika ten zuiden van de Sahara.

Ook vaak aangeduid als een kustvogel geven deze steltlopers de voorkeur aan habitats zoals moerassen, moerassen, vochtige weiden, moerassen, reservoirs, modderige estuaria en zoetwatermeren in het binnenland. Hoewel gemakkelijk herkenbaar als een van de grotere grutto’s, kunnen ze nog steeds worden aangezien voor de Rosse Grutto die qua grootte en winterkleed vergelijkbaar is. De brede witte vleugelbalken, zwarte staart en lange achterpoten tijdens de vlucht helpen echter bij een positieve identificatie.




12. (april 2020)… graspieper: Graspiepers zijn slanke, bruine zangvogels met een gestreepte borst, met een voorkeur voor gebieden met lage vegetatie, zoals weiden, heide en moeras. Ze broeden in West-, Midden- en Noord-Europa, tot in Rusland. Vooral in Noorwegen zitten er veel, ruim 2 miljoen broedpaartjes. In Nederland broeden ongeveer 75000 paren. Ze overwinteren vooral in Midden- en Zuidwest-Europa, en in Noord-Afrika.

De algemeenste piepersoort in Nederland. Heeft geen opvallende kenmerken, maar roep en zang zijn karakteristiek. Broedt in allerlei open landschappen, het talrijkst in open duinen. Hij is daar een belangrijke waardvogel voor de koekoek. Is als broedvogel sterk achteruitgegaan, vooral in grasland, maar trekt nog wel talrijk door, vooral in april en oktober. Schaarser in de winter.


foto's onder (juni 2020): badende graspieper.

Klein, gestreept, dunne snavel. Witte buitenste staartpennen. Flanken zwaar gestreept; hier is de gelijkende boompieper heel dun gestreept. Weinig oogstreep, opvallende oogring. Roep en zang verschilt sterk met die van boompieper.

Nestelt op de grond, goed verscholen in de vegetatie. Broedt vanaf eind maart tot in augustus. Twee broedsels. Meestal 4-5 eieren. Broedtijd 13 dagen, jongen vliegen uit na ca. 13 dagen, maar verlaten het nest vaak voor ze vliegvlug zijn. Worden daarna nog 12-14 dagen gevoerd.

Broedt in korte vegetatie in allerlei open landschappen: open duin, heide, kwelders en open hoogveengebieden. In boerenland in graslanden en bouwlanden met veel sloten en dijkjes. Hoogste dichtheden in duinen; tegenwoordig bijna niet meer in graslanden te vinden. Buiten de broedtijd vooral in vochtige graslanden en duinvalleien en op akkers.




13. (april 2020)… witte kwikstaart: De witte kwikstaart is een van de meest algemene broedvogels van Nederland. Vooral op het platteland te vinden. Op erven maar ook tussen de poten van koeien, paarden en schapen in de hoop dat die insecten of larven omhoogduwen. De witte kwikstaart beweegt voortdurend zijn staar op en neer. Broeden doen ze in schuren, nissen, onder dakpannen, maar ook in slootkanten. Meestal in de menselijke omgeving.

De afgelopen dagen zien we vrij veel een heel klein vogeltje. De kleuren zijn misschien ook wel saai te noemen, wit, zwart, grijs. Eigenlijk een (on)opvallend vogeltje: De Witte Kwikstaart. Kwik doet mij een beetje denken aan kwiek. Met hun ranke lijfjes en lange staart zijn het heel behendige vogeltjes. Ze toveren eigenlijk altijd wel een lach op mijn gezicht. Zou dat komen door het staartje? Het staartje dat, zo lijkt, geen moment rust heeft. Steeds maar weer op en neer wippend.

Op mijn fiets zie ik wat voor mij opvliegen. Op het grijswitte asfalt zag je de kwikstaart aanvankelijk nauwelijks. Al dansend vloog de kwikstaart voor mij. Al snel voegde er zich nog een bij. Met zijn tweeën voor mij uitvliegend. De een probeerde nog hoger dan de ander te dansen. Het leek wel een wedstrijd. Wie gaat hoger. Het was een prachtig gezicht. Ca 300 meter lang bleven ze zo voor mij golvend/dansend vliegen. Toen vonden ze het wel welletjes en bogen af naar het land. Het zijn gewoon van die kleine mooie momenten die je dag weer goed maken.




14. (april 2020)… gele kwikstaart: Man gele kwikstaart heeft een duidelijke gele keel en borst in prachtkleed. Blauwgrijze kop met brede witte wenkbrauwstreep, gele onderdelen en olijfgroene bovendelen. Spitse snavel van een insecteneter en een 'kwikkende' staart. Heeft een kenmerkende korte roep die hij in de vlucht laat horen.

foto's onder: (2 juli 2020).

De gele kwikstaart is een echte zomergast die helaas op de Rode Lijst is terechtgekomen. Waarschijnlijk is, zoals ook voor andere bewoners en gebruikers van het natte grasland geldt, een veranderd beheer van deze gebieden de oorzaak van de achteruitgang. Intensivering en verdroging verminderen hier de diversiteit en het totale aanbod aan insecten. Wel lijkt de gele kwikstaart over te stappen naar akkerland als broedgebied, maar de groei is daar niet zo groot dat daarmee de achteruitgang van de soort in Nederland geremd wordt.

Diverse ondersoorten komen in besproken gebied voor en met name mannetjes verschillen in verenkleed. Mannetje heeft een grijze kop met witte wenkbrauwstreep, groene rug en heldergele onderdelen. Staart lang, zwart met witte buitenste pennen, maar veel korter dan grote gele kwikstaart. Vrouwtje heeft groenige kop met smallere witte wenkbrauwstreep en meestal met minder geel op onderdelen; met name keel en borst bleker. Mannetje van Scandinavische ondersoort heeft een zwarte oor streek en donkergrijze, bijna zwarte kop. Mannetje van Britse ondersoort heeft een geheel gele kop, of soms met groene kruin en achter kop, en heldergele wenkbrauwstreep. Mannetje van Spaanse ondersoort heeft een witte in plaats van gele keel, grijze kruin, donkergrijze oor streek en witte wenkbrauwstreep alleen achter oog. Mannetje van Italiaanse ondersoort heeft meer contrast tussen grijze kruin en zwartere oor streek en heeft een witte keel. Mannetje van Balkanondersoort heeft een compleet zwarte kop. Vrouwtjes zijn meestal moeilijk op ondersoort te determineren. Gedrag als van andere kwikstaarten. Maakt buiten de broedtijd gebruik van gezamenlijke slaapplaats




15. (mei 2020) … rietzanger: Rietzangers zijn aanwezig van eind maart of begin april tot begin oktober. Jonge vogels verlaten de nestomgeving vanaf eind juni. De echte wegtrek begint in juli en kent een piek in augustus. In de loop van september verminderen de aantallen snel.
Een talrijke broedvogel in allerlei moerassen en soms ook in riet langs sloten in boerenland. In sommige laagveenmoerassen, kunnen honderden paartjes broeden. De landelijke stand nam tussen ongeveer 1970 en 1985 sterk af. In deze tijd raakten ook de moerassen hun Rietzangers merendeels kwijt. De toename vanaf met name 1995 is in feite deels herstel van de eerdere inzinking. De neerslag in de Sahel is bepalend voor de winteroverleving en speelt een doorslaggevende rol in de landelijke trend. Uitbundige regenval in de Sahel wordt gevolgd door forse aantallen Rietzangers in Nederland (zoals in 2011), grote droogte leidt tot een laag populatiepeil (1985).

Het verenkleed van deze 12,5 cm lange trekvogel heeft een grijsbruine bovenzijde met donkerbruine vlekken en strepen. De poten zijn bruin, de keel en kin zijn wit. De onderzijde, de flanken en de stuit zijn geelbruin. De wenkbrauwstreep is lichtgeel tot wit.

Volgens SOVON steeg in de periode 1990-2020 het aantal broedende rietzangers in Nederland met meer dan 5% per jaar. Dit gebeurde na een grote inzinking in de periode 1965-1985. In de periode 2018-2020 broedden er ongeveer 33.000-41.000 paar. Vooral in West-Nederland verbeterde de stand van de rietzanger. In Zuid- en Oost-Nederland en het binnenland van Vlaanderen is de vogel na de inzinking van 1965-1985 nog nauwelijks teruggekeerd.




16. (mei 2020)… putter of distelvink: Kleine vink. De putter heeft een zwart-witte kop met een rood gezicht, grijsbruine bovendelen en witte onderdelen. In de vlucht witte stuit en opvallende, brede gele vleugelstreep over zwarte vleugels. Foerageert in kleine groepjes in lage struiken en distels. Puttertjes eten allerlei zaden en vruchten, niet alleen die van distels, maar ook van brandnetels, elzen en berken. Hun zang is bijzonder mooi en druk.

De putter komt veel voor in Nederland en komt voornamelijk voor in parken, tuinen, bossen en open graslanden. Deze vogel heeft een voorkeur voor gebieden met voldoende bomen en struiken waarin hij kan nestelen en voldoende voedsel kan vinden.

De putter bouwt zijn nest in bomen, struiken of in dichte begroeiing. Het nest wordt gemaakt van takjes, mos en ander plantaardig materiaal. Het vrouwtje legt gemiddeld vier tot zes eieren, die zij gedurende twee weken bebroedt. Na het uitkomen worden de jongen nog enkele weken gevoerd door beide ouders, voordat ze zelfstandig genoeg zijn om uit te vliegen. Het broedseizoen van de putter loopt van april tot juli. Tijdens deze periode is de putter extra actief en zijn de mannetjes vaak luidruchtig aan het zingen om een partner aan te trekken. Na het broedseizoen vormen putters soms kleine groepen, die gezamenlijk voedsel zoeken en zich voorbereiden op de winter.




17. (21 mei 2020): De kneu, het altijd vrolijk kwetterende vogeltje met zijn prachtig gekleurde borst en rode baret. In groepjes vliegt de kneu vrolijk rond en zijn prachtige zangstem zorgde er dan ook voor dat hij vroeger veelvuldig als zangvogel in een kooitje werd gehouden. Alleen het kneu mannetje heeft trouwens de prachtig gekleurde rode borst en baret waarover we zojuist spraken. Het kneu vrouwtje en de jongen zijn niet gekleurd, maar beschikken over lichte strepen op het lijfje.De kneu is een zangvogel uit de familie van de vinkachtigen. En de naam zangvogel doet hem dan ook echt eer aan. Ze kunnen heerlijk fluiten en je kunt er gemakkelijk uren naar luisteren. De kneu mag zich dan ook terecht één van de beste zangvogels van ons land noemen!

Een kneu mannetje is redelijk gemakkelijk te herkennen. Hij heeft namelijk een opvallende rode borst. Ook de kruin van het kneu mannetje heeft deze roodachtige kleur. Na het broedseizoen, dat plaatsvindt tussen april en juli, is hij echter iets moeilijker te herkennen. Het mannetje verliest dan namelijk zijn opvallende rode kleur. De heldere rode kleur verandert dan in een meer roodbruine kleur. In de winter is het mannetje dan ook lastiger te onderscheiden van het kneu vrouwtje en jonge kneutjes. Een kneu mannetje is op volwassen leeftijd ongeveer 13 à 14 centimeter groot. Een kneu vrouwtje ziet er het er het hele jaar door ongeveer hetzelfde uit. Ze heeft geen opvallende kleuren en is veelal bruinachtige van kleur. Ook heeft het kneu vrouwtje over het algemeen wat meer strepen dan het mannetje. Het mannetje en vrouwtje zien er verder ongeveer hetzelfde uit, zeker in de winterperiode. Hun kop is bruingrijs, evenals de rug. Ze hebben een vrij lange donkerbruine staart met witte randen. Hun snavel is klein, grijs en kegelvormig. Het kneu vrouwtje is ongeveer net zo groot als het kneu mannetje, namelijk 13 à 14 centimeter groot. Dit maakt de kneu kleiner dan de bekende huismus die je vaak vrolijk ziet rondfladderen in tuinen.

Zoals we zojuist al vertelden ziet het prachtige verenkleed van een kneu mannetje er anders uit in de winter. Tijdens het broedseizoen heeft het mannetje een mooie en opvallende rode kleur op zijn borst en op zijn kruin. Deze heldere rode kleur verliest hij echter in de winter. Maar hoe komt dit? Deze rode veren verliest het mannetje niet daadwerkelijk. Ook verkleuren de veren niet. De rode kleur is minder zichtbaar doordat de randen van de veertjes bruin van kleur worden in de winter. Deze bruine kleur overschaduwd de rood gekleurde veren op zijn kruin en borst. In het voorjaar kleuren de randen van de veren weer bij en wordt de rode kleur weer volop zichtbaar. De kneu is een zeer sociale vogel en je ziet hem dan ook vrijwel nooit in zijn eentje. Ze leven samen, broeden samen en reizen samen. Ze gaan samen op zoek naar voedsel en doen dit vaak ver buiten hun territorium. Tenminste, als je over een territorium kunt praten. Veel dieren tolereren namelijk geen soortgenoten in hun territorium. De kneu wel. Zij leven dicht op elkaar en zelfs de nestjes worden vaak in dezelfde struik of heg gebouwd.Ondanks dat ze in (grote) groepen leven, zijn ze behoorlijk schuw. De groep versterkt hun zelfvertrouwen namelijk niet en bij het minste of geringste vliegt de gehele groep dan ook op en zoekt een beschutte plek in de buurt. Tijdens een wandeling kun je dan ook wel eens opgeschrikt worden door een groep kneuen die ineens uit het niets opvliegt. Met z’n allen waren ze op de grond op zoek naar zaden, maar jouw aanwezigheid is hen direct opgevallen. Ook al had jij ze nog niet eens gezien. Ineens vliegen ze met z’n allen op, nog vóór jij ze hebt mogen aanschouwen.




18. (14 augustus2020) De watersnip is een zeldzame weidevogel, maar op trek nog regelmatig te zien. Vertrouwt bij verstoring lang op zijn schutkleur, maar vliegt op tijd weg met een zigzaggend vlucht. De watersnip word tijdens de balts ook wel eens hemelgeit genoemd. De watersnip heeft een opvallende baltsvlucht, waarbij de vogel in een schuine hoek omlaag duikt. Hij spreidt daarbij zijn buitenste staartpennen, die merkwaardig gevormd zijn. Door de vibratie ontstaat een blatend geluid.

Deze 23 tot 28 cm lange snipachtige heeft een roodbruine snavel, die zeer lang is in verhouding tot zijn kop. Hij is vooral te herkennen aan zijn lange snavel en de smalle gele strepen op de rug. Het verenkleed van de watersnip is bruin gestreept met een witte onderzijde en donker gestreepte flanken. Verder heeft hij een gestreepte kop en korte grijsgroene poten.

In Nederland en België zijn watersnippen het gehele jaar aan te treffen. Onder de weidevogels is hij schaars als broedvogel in natte weilanden. Tussen 1989 en 1991 werd het aantal broedvogels geschat op hoogstens 3100 paar. Tussen 1990 en 2007 is de achteruitgang ongeveer 2% per jaar (let wel: dit betekent over die hele periode een achteruitgang met bijna 30%). Deze achteruitgang is versneld tussen 2003 en 2007, waarschijnlijk door steeds toenemende verdroging en ontwatering van het agrarische landschap.




19. (1 september 2020): De Buizerd is momenteel de talrijkste broedende roofvogel in ons land. Oorspronkelijk gebonden aan grote bossen op de zandgronden, broedt hij tegenwoordig door het hele land, ook in kleine bosjes, soms zelfs in solitaire bomen in open land. Overigens slaat een groot deel van de Buizerds in voedselarme jaren het broedseizoen over. De landelijke aantallen waren rond 1970 met slechts enkele honderden paren op een dieptepunt. Dit was het gevolg van onbedoelde vergiftiging met in de landbouw gebruikte pesticiden. Na het verbod op deze middelen herstelde de stand en kon uitgroeien tot niet eerder bekende niveaus. Het ouder wordende Nederlandse bos, in combinatie met verminderde vervolging, bood plaats aan meer Buizerds dan in het verleden. Bovendien ging de soort broeden in de lage delen van het land en de Waddeneilanden, gebieden waar hij eerst ontbrak. Sinds de eeuwwisseling zijn de aantallen op de hoge gronden stabiel en neemt de Buizerd alleen nog in het westen en noorden van het land toe. Volwassen Nederlandse Buizerds blijven het hele jaar in hun territorium. Jonge vogels vestigen zich op enkele tientallen kilometers. Vogels uit Noord-Duitsland, Denemarken en Zweden overwinteren in ons land. Deze roofvogel is dan overal te zien, ook veelvuldig in bermen van autowegen. Doortrek van vooral Zweedse vogels kan opvallend zijn in oktober, vooral langs de oostgrens. Midden oktober noteren trektellers bij oostenwinden en gunstige thermiek vele honderden trekkers per dag op hun telpost. De voorjaarstrek, minder omvangrijk en soms lastig te scheiden van lokale vliegbewegingen, speelt zich vooral in maart af. Zware sneeuwval in ons land of daarbuiten leidt soms tot wat verplaatsingen.






20. (28 november 2020): De torenvalk is een middelgrote valk, met lange vleugels en staart. De vleugels zijn vrij smal aan de basis en enigszins stomp aan de uiteinden wanneer ze worden gespreid en puntig wanneer ze gesloten worden gehouden. Torenvalken zweven vaak met zijn staart gespreid als een waaier, die een brede zwarte balk aan de punt onthult, en fijnere, donkere laterale balk over zijn witte staartveren. De grootte van hun grote, geel geringde ogen lijkt te worden versterkt door hun korte nek en kleine hoofd, dat een scherp gebogen snavel vasthoudt die zwartgrijs is met een gele basis. Hun poten zijn ook geel en eindigen in vier, vlijmscherpe klauwen. Volwassen mannetjes hebben een zeer opvallende blauwgrijze kop en bovendelen en een baksteenrode rug. Het vrouwtje, dat groter is dan het mannetje, is uniformer, met voornamelijk kastanjebruin verenkleed, hoewel op afstand geslachten op elkaar kunnen lijken.

Torenvalken hebben een geweldig gezichtsvermogen en zijn in staat om een kever tot op 50 meter afstand te zien en vervolgens te vangen. Torenvalken kunnen tot 16 jaar oud worden, maar de gemiddelde leeftijd is ongeveer 4 jaar. Torenvalken wonen in Groot-Brittannië en de aantallen nemen toe in de vroege herfst als bezoekers uit Europa aankomen om te overwinteren. Sommige Britse vogels zullen in deze periode naar het zuiden naar Spanje trekken. De trek van torenvalken daalde in de jaren 1970 en de bevolkingsaantallen zijn de afgelopen jaren verder afgenomen. Men denkt dat dit het gevolg is van een verandering in de landbouwpraktijken. In het Verenigd Koninkrijk hebben ze een staat van instandhouding van Amber en er wordt gedacht dat er momenteel ongeveer 46.000 broedparen zijn. In de late jaren 1980 werd dat aantal geschat op 52.000. Het aantal soorten fluctueert en is nauw verbonden met dat van hun primaire voedselbron: woelmuizen. Torenvalken zijn echter zeer aanpasbare wezens, die de nabijheid van mensen tolereren en in staat zijn om te gedijen in stedelijke gebieden.




21. (10 februari 2021): De roodborst is een kleine bruine vogel met kenmerkende oranjerode borst en gezicht en een lichte onderbuik. Leeft buiten de broedperiode solitair. Jonge vogels zijn lichtbruin gevlekt. Man en vrouw zien er hetzelfde uit. Een deel van de Nederlandse broedvogelpopulatie trekt tussen augustus en november richting Spanje en Portugal, zij keren in het vroege voorjaar weer terug. Het deel dat in Nederland blijft, krijgt gezelschap van soortgenoten uit Duitsland, Polen en de Scandinavische landen. Voorjaarstrek tot eind april. Nachttrekker.

Als je tijdens een wandeling ooit achtervolgd word door een roodborst. Wees niet bang, daar kunt u gewoon voor uitkomen. Het is namelijk geen achtervolgingswaanzin, ze doen dat echt. Denk maar eens terug, had u in die gevallen een rode muts, rugzak, jas of ander item? De kans is groot dat u dan door een roodborstterritorium liep en dat de roodborst in kwestie u eruit wilde hebben met uw rode opschepperij. Dat brengt ons bij het eerste weetje over de roodborst. Roodborsten vallen alles aan wat rood is. Niet omdat ze knettergek zijn, maar omdat het ze helpt overleven. Roodborsten hebben namelijk hun territorium hard nodig om genoeg insecten te vinden om niet te verhongeren. Daarom zullen ze andere roodborsten die in hun leefgebiedje komen bevechten en verjagen. Het is dan vooral de rode borst die de herkenning en agressie opwekt. En die aversie tegen rood zit zo diep in de aard van de roodborst, dat hij ook liever geen rode speelgoedauto of bal in zijn tuin heeft.




22. (27 februari 2022): De koolmees heeft een opvallende zwarte kop met een witte wang en een groenachtige rug. Hij heeft blauwgrijze vleugels met een witte vleugelstreep. De onderzijde is geel met een zwarte lengtestreep in het midden, die bij het mannetje breder is dan bij het vrouwtje. Het juveniel is valer gekleurd en heeft een gele wang. Bij hem ontbreekt de zwarte buikstreep, want deze verschijnt later in het najaar. Ze zijn zeer talrijk en wijdverspreid. Hij broedt in bossen, bosschages, heggen, parken en tuinen. Hij is een standvogel. Het is de grootste en talrijkste Europese mees. In de winter zijn koolmezen veelvuldig te vinden bij voedertafels en voedersilo's. Omdat hij groter is dan alle andere mezen, maakt het hem een stuk minder behendig en foerageert daarom meer op de grond. Ze zijn dan vooral gericht op zaden. Van nature eet de koolmees ook veel insecten.

Koolmezen is de meest voorkomende mezensoort. En de meest gekende. Fysiek zijn ze de grootste onder de mezen. Maar ze zijn ook op hun best als imitatie-talent. Koolmezen hebben een zeer gevarieerd scala aan geluiden. Moeiteloos imiteren ze andere mezensoorten zoals de pimpelmees, de glanskop of de zwarte mees. Zelfs vinken doen ze na. Dat kunnen ze zo goed dat het verschil soms erg moeilijk te horen is. De koolmees roept luider dan vele andere soorten. Zo verraadt hij zichzelf vaak als imitator. Vrouwelijke koolmezen verkiezen mannen in pak en das. En niet zomaar een pak en das. Bij voorkeur is het verenpak vooraan intens geel gekleurd. Hoe geler, hoe beter. De gele kleur wordt bepaald door de kwaliteit en de hoeveelheid van voedsel. En dat bepaalt dus onrechtstreeks -in de ogen van het vrouwtje- zijn talent als oudervogel. Best draagt hij over zijn gele pak ook een zo breed mogelijke zwarte ‘stropdas’. Maar écht begeerd wordt hij pas als hij ook nog eens heel laag kan zingen! Lage noten zijn immers hét summum voor vrouwtjes. Zingt de buurman een toontje lager, dan wordt hij waarschijnlijk de vader van haar jongen. Een mannelijke koolmees is dan ook extra alert en bewaakt het vrouwtje zorgvuldig.




23. (27 februari 2022): Met zijn blauwe petje is de pimpelmees een vogel die iedereen wel herkent. Bungelend aan het dunste takje in de tuin, aan de voedersilo, op de pindaslinger… wie oplet ziet dat deze kleine mees een echte acrobaat is. Maar er is zo veel meer fascinerends over de pimpelmees te vertellen. Pimpelmezen kunnen ultraviolet licht waarnemen. De blauwe veertjes bovenop de kop van pimpelmannetjes reflecteren veel UV licht. Hoe hoger de reflectie, hoe aantrekkelijker de pimpelman is voor de vrouwtjes. Nederlandse onderzoekers van NIOO-KNAW smeerden tijdens het broedseizoen UV blokkers uit zonnebrandcrème op de blauwe petjes van de mannetjes. Hun partner reageerde hier meteen op door minder vaak met voer naar het nest te vliegen. Pimpelvrouwtjes steken dus minder energie in kroost van een lelijke vader (dus een pimpelman met een petje dat minder UV licht reflecteert) en sparen hun energie liever tot een nieuw broedseizoen met een knappere partner.




24. (6 april 2022) Merel (man): De merel is de meest algemene en een van de bekendste vogels van ons land. Het is zelfs de talrijkste broedvogel van Nederland. Recentelijk heeft de soort echter te lijden gehad onder het usutuvirus. Merels zijn luidruchtig. Als er een kat in de buurt is, waarschuwen ze langdurig met hun luide alarmroep andere dieren. De nesten zijn vaak makkelijk te vinden waardoor veel eieren en jongen aan katten en kraaien ten prooi vallen. Ondanks die verliezen zijn de merels nog steeds zeer talrijk: ze compenseren dit natuurlijke verlies door veel jongen groot te brengen. De merelman brengt in het voorjaar een fraai lied ten gehore vanaf een hoge plek.

Mannetje geheel zwart en vrouwtje donkerbruin van kleur met iets lichtere borst, die bruin gestreept is. Snavel is geel of oranjeachtig van kleur. Jonge merels lijken veel op vrouwtje maar zijn vaak donziger en lijken daardoor groter dan volwassen vrouwtjes, ook is het verenkleed iets lichter. In de herfst kleuren de jongen naar een kleed dat veel lijkt op dat van de volwassen vogels.

Broedt van eind maart tot in juli. Heeft twee legsels (soms drie) per broedseizoen, met elk 4-5 eieren. Broedduur: 11-15 dagen. Broedt in bossen en bosrijke landschappen, maar in Nederland vaak ook daarbuiten, geregeld in houtwallen en lanen, soms in solitaire bomen in open landschap en zelfs wel eens op de grond. Ook veelvuldig in steden, in tuinen en groenstroken. Het nest is een relatief grote kom, gemaakt van droog gras en kleine takjes. De binnenkant is bekleed met modder, fijner gras en plantenstengels. De eieren zijn groen van kleur met kleine bruinrode vlekjes. Het liefst maken ze hun nest in dichte struiken of lage bomen, in klimop en andere lage beplantingen. De nesten zijn vaak makkelijk te vinden waardoor veel eieren en jongen aan katten en kraaien ten prooi vallen. Ze compenseren dit natuurlijke verlies door veel jongen groot te brengen. Jongen zitten 12-15 dagen op het nest. Als ze zijn uitgevlogen, worden ze nog 2-3 weken verzorgd door soms alleen het mannetje, terwijl het vrouwtje alweer aan een nieuw broedsel begint.

Foto's boven Merel man; foto's onder Merel vrouw.

aar grasvelden zijn (hoe klein ook) en bomen en struiken, daar zijn merels. En in bijna geheel Nederland is zo'n biotoop voorhanden. Van weilanden tot wegbermen, merels weten er hun voedsel te vinden. Het talrijkst in groene buitenwijken en in vochtige bossen met veel ondergroei.

Het grootste deel van de Nederlandse merels is standvogel, een ander deel overwintert in Engeland of zuidelijker tot in Spanje en Portugal. In september tot november trekken veel Noord-Europese vogels door ons land, met name 's nachts. Tussen half maart en half april vindt de trek in omgekeerde richting plaats.




25. (28 april 2022) Wilde eend (woerd): Dikwijls ziet men de worden in volle vlucht achter een eend aanjagen. De wilde eend, zoals deze in Nederland veel voorkomt, heeft kenmerken die erg opvallend zijn. Het mannetje, dat Woerd wordt genoemd, heeft een kleurrijk verendek op de kop en is te herkennen aan de glanzend groene kleur op de kop. Verder heeft de Woerd een witte halsband en een kastanjebruine borst. Je kunt de wilde eend onderscheiden van de tamme eend door zijn twee gekrulde staartveren.
Bij het gemeenschappelijk baltsvertoon trekt de woerd zijn kop in en slaat vaak met zijn snavel op het water.

Wilde Eenden broeden geregeld hoog in een bij het water staande boom, de keukens laten zich dan vallen.

Het vrouwtje is minder kleurrijk en is vaak bruin als schutkleur. Dit komt goed van pas tijdens het broeden. De woerd en de eend hebben als overeenkomst de blauw-paarse vleugelspiegel of tekening, die je over het verendek heen ziet. Ze hebben oranje poten en een gelige of bruine, brede, platte snavel. Een volwassen wilde eend is ongeveer tussen de 51 en 62 cm groot, met een spanwijdte van 91 tot 98 cm. Ze wegen tussen de 700 en 1500 gram. De Wilde eend leeft ongeveer 15 jaar.





26. ( 5 januari 2022) Winterkoning: Bij ons: jaarvogel; zeer talrijke broedvogel. Door zijn geringe grootte heeft de Winterkoning vaak meer van strenge winters te lijden dan andere soorten en in lange vorstperioden is de sterfte soms groot. Na een periode van milde winters is de populatie echter wel snel op peil en we mogen hem op het ogenblik tot een van onze talrijkste broedvogels rekenen

Opvallend is de korte opgewipte staart. Verenkleed roodachtig bruin. Het voedsel bestaat uit insekten en zaden. Geslachten gelijk. Lengte 9,5 cm.





27. (15 maart 2023) De Zanglijster is veel te zien in oude tuinen, villawijken, parken en loofbossen, waar hij vanaf januari zijn prachtig lied laat horen. De volwassen vogel heeft bruine bovendelen; de witte buik vertoont minder en kleinere vlekken dan die van de Grote Lijster. de borst is een mengeling van geel en wit, waarin geel de overhand heeft.

Het favoriete gerecht van de Zanglijster is de huisjesslak. Als hij een slak gevonden heeft neemt hij de rand van het huisje in zijn snavel, beweegt zijn kop een paar keer heen en weer en slaat het huisje met kracht tegen een steen, tot het huisje breekt. Zo kan hij de slak bemachtigen.




28 (15 maart 2023) Slobeend: De woerd heeft een glanzende groene kop, de borst is wit en de buik kastanjebruin. De enorme spatelvormige snavel is bij beide geslachten gelijk.
De kop en lichaam zijn bij het wijfje bruin, met gespikkelde onderdelen.

Het opvallendste kenmerk van de Slobeend is zijn grote, spatelvormige snavel, die hij op de typische manier van een grondel eend gebruikt voor het uitzeven van voedseldeeltjes en zaden van waterplanten als riet en algen. Ook wordt allerlei ander dierlijk voedsel verorberd.

Aan de binnenkant van de snavel bevinden zich talloze kamvormige lamellen, waarachter het voedsel blijft steken al het water er doorheen stroomt.




29. (24 mei 2023) Tuinfluiter: Vanaf begin april weerklinkt overal waar een struikachtige begroeiing voorkomt weer de zang van de Tuinfluiter. Een grauwbruine zomergast uit tropisch Afrika.

Anders dan zijn naam doet vermoeden bezoekt deze schuwe vogel geen tuinen, behalve wanneer deze dichte hagen of braamstruiken bevatten waarin hij ongestoord kan nestelen.

Het bijzondere van de Tuinfluiter is dat hij speciale uiterlijke kenmerken mist: hij is izabelkleurig (vuilwit, geelbruin) van onderen en donkerder bruin van boven, zonder vlek- of streeptekeningen.

Dichte jonge boomaanplant vormt een geliefde biotoop. Wat gedrag betreft lijkt de Tuinfluiter veel op de Zwartkop.




30. (24 mei 2023) Tureluurs komen veelal voor in dezelfde gebieden als de Kievit. Deze aardige weidevogels zoeken vaak bescherming bij de Kieviten. Op plaatsen waar zowel Kieviten hun domein hebben, vindt men vrijwel altijd het legsel van een Tureluur. Het is niet zo dat de Kievit het als een galante ridder het opneemt voor de Tureluur. Wanneer een Kraai of andere rover in de buurt van het Tureluursnest komt, hij ook vlak bij dat van de Kievit is, deze laat dit niet zo maar over zijn kant gaan. Terwijl de Tureluur alleen wat nerveus fluitend rondvliegt, weet de Kievit heel goed het gespuis te verjagen.

Omstreeks het midden van de maand maart keren ze terug van hun winterkwartieren. Die zich om de Middellandse Zee bevinden en zich zelfs zuidelijk uitstrekken tot de Kaapkolonie. Ze leggen dus een hele afstand af!

Zo op het oog lijken lijken het heel eenvoudig grijs met wit getekende vogeltjes. Maar neem ze voor de aardigheid eens inde kijker! Dan ziet men dat het verenkleed voorzien is van een alleraardigst patroon met vlekjes, streepjes en watergolfjes. Wat onmiddellijk opvalt zijn de dieprode pootjes. Ook de vrij lange snavel is roodachtig, maar eindigt in een zwarte punt.

Tureluurs scharrelen hun kostje graag op in vrijwel droge moddersloten. Is het water hier en daar een beetje diep, dan zien ze er ook niet tegen op om een eindje te gaan zwemmen. Maar dat is beslist geen alledaags werk!




31. (12 juni 2023) De Kluut bewoont kusten, d modderige of zandige oevers van plassen, ondiepe oevers van zoutmeren en rivierdelta's. Hij nestelt lokaal in West-, Midden- en Zuid-Europa, is ook in Nederland een algemene broedvogel, en komt voorts algemeen voor vanaf de Zwarte Zeekust oostwaarts tot Centraal-China en in enkele delen van Afrika.
De vogels uit de noordelijke gebieden trekken 's winters weg, sommige niet verder dan de West-Europese kust, de meeste echter naar het Middellandse Zeegebied en Noord-Afrika tot aan de evenaar.

Ze keren tussen eind maart en mei naar hun broedterreinen terug, waar ze in kolonies nestelen.

De nestkuikens zijn aan de bovenkant geelbruin met zwarte streepjes en vlekjes, aan de onderkant wit. Hun snavel is recht of slechts iets gebogen.

De balts is een groepsaangelegenheid, die gewoonlijk tijdens het voedsel zoeken plaats heeft. De vogels vormen een kring, buigen naar het midden daarvan, schuiven met hun snavels over de grond, stampen met hun poten en uiten opgewonden kreten.




31. (24 oktober 2023) Het gehele jaar door komen er in onze streken honderdduizenden Spreeuwen voor. De in het najaar gedeeltelijk wegtrekkende broedvogels worden vervangen door trekvogels uit Noord- en Oost- Europa. Ze foerageren soms in enorme zwermen en kunnen dan enorme schade `aan landbouwgewassen aanbrengen. aan de andere kant eten ze ook veel schadelijke insecten, zoals rupsen en kevers.

Spreeuwen in winterkleed. doen hun eigen tegoed aan witte druiven. s' Zomers hebben de Spreeuwen een glanzend zwart verenpak met paarse en groene weerschijn en een gele snavel.

Grote groepen Spreeuwen op verzamelplaatsen in de stad veroorzaken overlast in de vorm van lawaai en stank van uitwerpselen. Soms kunnen boomtakken afbreken onder het gewicht van zoveel vogels tezamen.

In de lente wordt gezocht naar geschikte nestplaatsen, liefst hoog en gericht op het oosten of zuidoosten. Dit met het oog op de Nederlandse regenval in de lente bij de dan heersende windrichting.




32. ((28 december 2023) Fuut: In zomerkleed goed herkenbaar aan witgemaskerde kop met bruinrode krans, overlopend in zwart, en verlengde, zwarte kopveren. Ogen felrood. Bovenzijde bruin, onderzijde wit. Mannetje en vrouwtje identiek. In winterkleed vaalbruin en wit, met zwarte kopveren; kenmerkend is wit boven de zwarte teugel (tussen oog en snavel). Jongen zijn zwart-wit gestreept.

Lang broedseizoen van maart tot in oktober, meeste broedsels mei-juni. Aantal eieren gemiddeld 3-4, varieert van 1-6. Meestal één broedsel, soms tweede als jongen eerste nest 6-7 weken oud zijn. Broedduur: 25-29 dagen. Nest op platform in water, gefixeerd aan begroeiing of tak, bij voorkeur goed verborgen in riet. Jongen verlaten al snel nest en worden op de rug oudervogels warm gehouden. Ze worden nog zo'n 10-11 weken gevoerd door de ouders.

Broedgebied bestaat uit allerlei typen natuurlijke en aangelegde zoete tot brakke wateren van 0,5 tot ongeveer 5 meter diepte met voldoende vis. Voorkeur voor aflopende oevers met vegetatie en niet al te dichte onderwatervegetatie. Behalve in moerassen, op plassen en andere wateren in het buitengebied ook in stedelijk gebied. Komt buiten de broedtijd ook in zoutwatermilieu voor.

Na het broedseizoen wordt broedgebied doorgaans verlaten. In de nazomer vleugelrui in grote groepen op grote, open wateren als het IJsselmeer, Randmeren, wateren in het Deltagebied (onder meer Grevelingen) en Waddenzee. In winter ook grote aantallen (duizenden) op de Noordzee. Bij aanhoudende vorst neemt belang van kustgebieden toe. Vogels uit Noord- en Noordoost-Europa trekken weg.


33. ( 9 maart 2025) Blauwe reiger: Doodstil staan ze aan de kant van de sloot te wachten op een kans om een visje te verschalken. Meestal zie je ze alleen, maar in de broedtijd zoeken ze elkaars gezelschap op en bouwen ze hun nesten in kolonies veilig hoog in de bomen. Op plaatsen waar Blauwe Reigers niet vervolgd worden zoeken ze vaak de nabijheid van mensen op. Ze scharrelen dan bijvoorbeeld hun kostje bij elkaar in een vissershaven of stadspark en ze kunnen dan heel tam worden.



90-98 cm. Verschilt van andere reigers door groot formaat, grijze bovendelen, witte kop en nek, zwarte band van losse veren vanaf oog en eindigend in een puntige kuif. Onderdelen grijzig wit met wat zwart op borst en flanken. Grote gele snavel, poten bruinachtig; snavel en poten in broedtijd roze. Juveniel met egaler grijs verenkleed en geen zwart op de kop. Staat vaak bewegingloos in water of langs waterkant, met gestrekte of ingetrokken nek. Vliegbeeld met ingetrokken kop en hals, lange, brede en ronde vleugels, en uitstekende poten.



34. (9 maart 2025) Grauwe gans: De grauwe gans is een jaarvogel die je bijna overal in Nederland kunt aantreffen. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn ze flink in aantal toegenomen en zijn overal aan te treffen waar maar een beetje water en gras aanwezig is.

Broedt in delen van Europa en Azië, van IJsland tot in Zuidoost-Rusland. Trekt in de winter naar zuidelijkere gebieden in Europa en gebieden in Noord-Afrika en Zuidwest-, Zuid- en Oost-Azië. In Nederland zeer talrijke broedvogel, gedeeltelijk wegtrekkend, doortrekker en wintergast in zeer groot aantal.

75-90 cm. Een grote, zware, grijze gans met grote kop. Grauwe gans verschilt van andere 'grauwe ganzen' door ontbreken van zwart op helder oranje snavel, vleeskleurige poten, lichtgrijze vleugelboeg en stuit, kop en nek niet donkerder dan lichaam en onderdelen (vrijwel) zonder donkere bandering. Borst vaak met zwarte vlekken, maar niet gebandeerd zoals bij Kolgans. Twee Europese ondersoorten kunnen in het veld herkend worden: Westeuropese die een oranje snavelheeft en de Oosteuropese die een snavel heeft.


Maak jouw eigen website met JouwWeb