IJmuiden ligt aan de monding van het Noordzeekanaal met aan het begin van de monding twee pieren die de zee inlopen. De Noordpier en de Zuidpier. Ze zorgen er beide voor dat de schepen rustig de haven en het kanaal in kunnen varen. En dat de haven niet verzandt. De pier is vooral na zware najaarsstormen interessant, omdat diverse soorten zeevogels hier dan waargenomen kunnen worden. Denk hierbij aan alken, zeekoeten, jan-van-genten en zee-eenden.
De Zuidpier is te bereiken via IJmuiden. De pier ligt bij jachthaven Seaport Marina IJmuiden en bij Strand van IJmuiden aan Zee. Wandelaars lopen circa 2 kilometer tot het einde van de pier. Onderweg kom je veel zeevissers en vogelaars tegen. Ondertussen varen grote zeeschepen voorbij. Op weg naar de havens van IJmuiden en Amsterdam of juist de andere kant op, de wijde wereld in.



Bij windkracht 6 uit zuidwest, west of noordwest wordt de Zuidpier gesloten voor publiek. Het is dan te gevaarlijk om de pier te betreden. Er hangt dan een rode vlag en het toegangshek is gesloten. De politie handhaaft het toegangsverbod. Betreden mensen de gesloten pier dan riskeren ze een geldboete of celstraf.

Naast vissers zijn er ook veel vogelaars op de pier te vinden. Ze komen vanuit het hele land. Niet alleen om zeevogels te spotten, maar ook voor de vele soorten trekvogels die langs vliegen. Met een beetje mazzel worden er zelfs bijzondere exemplaren gespot. Meer dan 300 vogelsoorten zijn er gezien. Naast vogels zie je ook vaak bruinvissen, zeehonden, vossen en zelfs een enkele keer een dolfijn.

IJmuiden aan Zee heeft één van de mooiste stranden in Noord-Holland met vijf strandpaviljoens die het hele jaar door geopend zijn. De bereikbaarheid is uitstekend en er zijn ruim voldoende parkeerplaatsen. De gezellige boulevard biedt uitzicht op de jachthaven met directe toegang tot zee en er zijn diverse horecagelegenheden en winkels.

INDEX
1. Roodborsttapuit
2. Drieteenstrandloper
3. Scholekster
4. Kauw
5. Bonte Strandloper
6. Steenloper
7. Zilvermeeuw
8. Wulp
9. Middelste Zaagbek
10. Eidereend
11. Rotgans
12. Kleine Zilverreiger
13. Paarse Strandloper



1. (20 november 2023) Roodborsttapuit: De roodborsttapuit is een vrij kleine zangvogel, ongeveer 12cm lang. In de broedtijd heeft het mannetje een zwarte kop en witte vlekken op de zijkant van de hals en een oranje borst. De bovenzijde is donkerbruin.

De roodborsttapuit is een veelvoorkomende broedvogel in Nederland en komt voor in verschillende habitats, zoals open graslanden, duinen, heidegebieden en moerassen. Ze geven de voorkeur aan drogere gebieden met lage vegetatie waar ze gemakkelijk insecten kunnen vinden en zich kunnen verschuilen. In de winter trekken sommige roodborsttapuiten naar het zuiden, terwijl anderen in Nederland blijven.

Roodborsttapuiten voeden zich voornamelijk met insecten, zoals kevers, vliegen, vlinders en rupsen. Ze jagen op de grond en in laag gras, waar ze hun prooi opsporen en vangen. Daarnaast eten ze ook zaden en bessen, vooral tijdens de wintermaanden wanneer insecten schaarser zijn.

De roodborsttapuit begint in het voorjaar met het bouwen van een nest op de grond, meestal verstopt tussen gras of struiken. Het nest wordt gemaakt van gras, takjes en bladeren en wordt bekleed met fijne materialen zoals haar en veertjes. Het vrouwtje legt gemiddeld 4-6 eieren, die ze gedurende ongeveer 12-14 dagen bebroedt. Na het uitkomen van de eieren worden de jongen nog ongeveer 13-14 dagen gevoed door beide ouders, voordat ze zelfstandig genoeg zijn om uit te vliegen.

Het broedseizoen van de roodborsttapuit begint in april en duurt tot augustus. Tijdens deze periode zijn de mannetjes actief bezig met het zingen en het verdedigen van hun territorium. Ze proberen ook indruk te maken op de vrouwtjes door hun kleurrijke uiterlijk en zangvaardigheden te tonen.

Foto's onder Roodborsttapuit vrouw....boven Roodborsttapuit man naast een graspieper.

Het vrouwtje is fletser van kleur en goed gecamoufleerd.








2. (20 november 2023): De drieteenstrandloper is een kleine vogel met een lengte van ongeveer 18 centimeter. Het heeft een korte snavel en opvallend lange, dunne poten met drie tenen. Het verenkleed van de drieteenstrandloper varieert tussen de seizoenen. In de zomer hebben volwassen vogels een witte onderkant en een bruinzwarte bovenkant. In de winter verandert het verenkleed naar een meer grijze tint, met witte onderdelen en donkere strepen op de borst.

De drieteenstrandloper kan worden gevonden langs kustgebieden, zoals stranden, duinen, kwelders en modderige oevers. Ze zijn vaak te zien in grote groepen, samen met andere vogelsoorten. Deze vogels hebben de neiging om te broeden in het noordelijke deel van Europa, Noord-Amerika en Azië, en overwinteren in het zuidelijke deel van deze gebieden.

De drieteenstrandloper voedt zich voornamelijk met kleine ongewervelde dieren, zoals insecten, wormen, schaaldieren en weekdieren. Ze zoeken naar voedsel in de modderige grond, met behulp van hun lange snavel om prooien op te pikken. Deze vogels foerageren vaak bij laag water, wanneer er meer voedsel beschikbaar is.

De drieteenstrandloper is monogaam en vormt paren voor het broedseizoen. Ze maken nesten op de grond, meestal tussen het gras of in een ondiepe kuil. Het vrouwtje legt meestal 3 tot 4 eieren, die beide ouders afwisselend uitbroeden gedurende ongeveer 21 dagen. Na het uitkomen worden de kuikens verzorgd door beide ouders en kunnen ze binnen enkele uren na het uitkomen al lopen en foerageren.

Het broedseizoen van de drieteenstrandloper begint in mei en duurt tot in juli. Tijdens deze periode zijn ze vaak te vinden in de broedgebieden in het noorden. Na het broedseizoen migreren ze naar hun overwinteringsgebieden in het zuiden




3. (20 november 2023): De scholekster is een makkelijk te herkennen vogel. Hij is zwart met wit, heeft roze poten en een lange oranjerode snavel. Je kent hem misschien van de weilanden of de Waddenzee, maar steeds vaker komt hij ook in de stad voor. In de lente en in de zomer is hij door heel Nederland te zien. Tijdens de rest van het jaar trekken ze allemaal naar de kustgebieden. Daar kunnen ze ook in de winter genoeg eten vinden om de kou te doorstaan.

Scholeksters hebben graag een zeer korte of zelfs ontbrekende vegetatie om in te broeden. Ze verkiezen daarvoor dikwijls akkers boven grasland. Door toename van akkers en bemesting van graslanden (met meer regenwormen en emelten tot gevolg) houdt deze soort goed stand.

Scholeksters houden het simpel bij het maken van nesten. De mannetjes maken ondiepe kuiltjes op het dak, die ze soms versieren met een paar stokjes, steentjes of ganzenkeuteltjes. Daar blijft het bij! Nadat het vrouwtje een mooi kuiltje heeft uitgekozen legt ze er tot wel vier eieren in. De eieren zijn net zo groot als kleine kippeneieren uit de winkel. Na 27 dagen broeden, ontstaan de eerste kleine barstjes in de eieren. Met een kleine verdikking op de snavel tikt het kuikentje het eitje steeds verder open en twee dagen later kruipt hij uit het ei. In tegenstelling tot veel andere vogels hebben de kuikens dan meteen al dons en gaan ze binnen een dag al aan de wandel.

Nu wordt het erg druk voor de ouders. De jongen eten veel en kunnen zelf nog geen voedsel verzamelen. De ouders moeten dus niet alleen zelf genoeg eten, nee ze moeten ook de buikjes van hun snelgroeiende jongen vullen. Maar er is meer waar de ouders op moeten letten. De kuikens kunnen niet zomaar alleen gelaten worden, want er zijn roofdieren zoals katten en meeuwen die wel een jonge scholekster lusten. Zolang de kuikens nog niet kunnen vliegen, blijven ze een makkelijke prooi. Om de kuikens te waarschuwen en om roofdieren weg te jagen roepen de ouders tot het gevaar geweken is.

Zodra de jongen kunnen vliegen en hun eigen voedsel kunnen vinden gaan ze op pad. De eerste jaren zijn ze nog herkenbaar aan een witte halsband. Als ze volwassen zijn gaan ze ook op zoek naar een partner en een plek om een nest te beginnen. Vaak keren ze terug naar de plek waar ze opgegroeid zijn. Nadat ze zich gevestigd hebben blijft hetzelfde paartje vaak jaren achtereen terugkomen naar precies dezelfde plek. En aangezien ze wel veertig jaar kunnen worden, zou het zomaar kunnen dat je al decennia dezelfde scholekster op je dak hebt.




4. (20 november 2023): Het kauwtje is de kleinste kraaiachtige die we in Nederland kennen. De kauwen hebben een zeer groot verspreidingsgebied. Zoals alle kraaiachtigen zijn kauwtjes zeer intelligente dieren. Ze kennen een complexe sociale structuur en hoewel ze op het eerste gezicht allemaal op elkaar lijken, zijn het echte individuen met een eigen karakter.

De kauw (Corvus monedula) dankt zijn naam waarschijnlijk aan zijn roep die klinkt al 'kawo'. Het kauwtje heeft een zwart kleed met een grijze oor streek en nek. De kauw heeft een wat hoog voorhoofd. Verblijft altijd in groepen. Hoewel geen echte koloniebroeder nestelen groepen kauwtjes wel dicht bij elkaar. Als kleinste kraaiachtige in deze regio bereikt de kauw een lengte van ongeveer 33 cm.

De Kauw kent een groot aanpassingsvermogen en dat verklaart ook zijn omvangrijk verspreidingsgebied. Naast kunstmatige en natuurlijke parklandschappen, komt het kauwtje ook in vrijwel boomloze landschappen voor. In dorpen en steden is de Kauw een vertrouwde verschijning. De Kauwen in Nederland zijn overwegend standvogels met ook wel wat zwerfneigingen. Een deel van de populatie trekt namelijk in de herfst weg naar België, Noordwest-Frankrijk en Engeland. In deze periode van trek verschijnen hier weer exemplaren uit Noord- en Oost-Europa.

In Nederland is de kauw een talrijke broedvogel. Zijn groot aanpassingsvermogen blijkt ook uit de keuze van de nestgelegenheden. Meestal zijn dit natuurlijke en kunstmatige holen. In de bewoonde zijn dat meestal (kerk)torens, luchtkokers en schoorstenen, buiten de bebouwde kom zijn dat boomholten en op de heide en duinen worden ook konijnenholen gebruikt. Maar naast deze meer algemene nestgelegenheden zijn de nesten van kauwtjes ook aan te treffen in molens, klimopbegroeiingen, in niet meer gebruikte gebouwen en ruïnes en ook in de mergelgrotten in Zuid-Limburg worden nesten aangetroffen. Maar zelfs onder bruggen en in eenden korven en zelfs op strekdammen langs de waddendijk kan men tussen de losse basaltblokken nesten aantreffen. Ook zijn er vrije boomnesten aangetroffen in complexen met dicht opeenstaande sparren en ook zijn er vrije nesten gevonden in roekenkolonies. En gezien deze flexibele keuze van nestgelegenheden mag het niet verbazen dat de kauwtjes ook gebruik maken van nestkasten en niet alleen van nestkasten afgestemd op het kauwtje, als de vogel er een beetje in past wordt het kastje in gebruik genomen. Er wordt jaarlijks een legsel grootgebracht waarbij 4 tot 6 eieren worden gelegd. Vanaf half april tot begin mei vangt het broedseizoen aan. Ongeveer twee maanden later vliegen de jongen uit die dan nog maar nauwelijks kunnen vliegen. Eerst na een maand gaan de jongen dan hun eigen gang. Eind juli zit er dan het broedseizoen voor de kauw op. Zelfs als hun legsel verloren is gegaan maken de ouderdieren geen tweede legsel zoals andere kraaiachtigen wel doen.

Er zijn maar weinig dieren die er een vergelijkbaar hoog ontwikkeld sociaal en familieleven op na houden dan de kauwen. Het leervermogen van kauwtjes is zeer groot. Jonge kauwtjes leren van oudere soortgenoten voor welke dieren zij als rovers dienen te vrezen. Dit leren berust op een werkelijk leren en niet op aangeboren 'weten'. Verschijnt er een levend wezen dat de jonge kauwen nog niet eerder hebben gezien dan behoeft men alleen maar op de leidende oude kauw te letten. Dreigt de oude kauw dan is voor eens en voor altijd duidelijk dat men dit wezen als vijand dient te beschouwen. Door mensen grootgebrachte kauwen ontberen dit leerproces en vrezen geen andere dieren en lopen daardoor veel meer gevaar. In een kauwenkolonie kennen alle dieren elkaar. Binnen een dergelijke kolonie bestaat ook een rangorde. Deze rangorde lijkt wel iets op de pikorde van kippen, maar er zijn essentiële verschillen. Bij kippen hebben de laagste in de rangorde geen echt leuk leven want zij hebben alle kippen boven zich te vrezen. Bij kauwtjes hebben de laagst geplaatsten maar weinig te vrezen van de hoog geplaatsten. Hier vinden de schermutselingen vooral plaats tussen dieren van ongeveer gelijke rang. Hooggeplaatste kauwen doen alsof de laaggeplaatste kauwen lucht zijn. Alleen als ze dichtbij komen nemen ze een dreighouding aan die maar zelden tot een daadwerkelijke aanval zal leiden. Hooggeplaatste kauwen grijpen ook in als er een ernstig conflict is tussen lager geplaatste kauwen. Hierbij wordt het dan opgenomen voor de meest zwakkere van het tweetal.




5. (20 november 2023): De Bonte Strandloper heeft een opvallend uiterlijk met een gedrongen lichaam en een korte snavel. De mannetjes hebben een zwarte buik en borst, terwijl de vrouwtjes een bruinere kleur hebben. Tijdens het broedseizoen hebben beide geslachten een witte keel en gezicht, met zwarte vlekjes op de kruin. Buiten het broedseizoen hebben ze een grijzere kleur.

De bonte strandloper is een trekvogel die broedt in het noordelijke deel van Europa en Azië. In de winter trekken ze naar het zuiden, waar ze te vinden zijn langs de kusten en op stranden in Nederland. Ze verkiezen modderige kustgebieden, slikken en ondiepe wateren.

De bonte strandloper voedt zich voornamelijk met kleine insecten, schaaldieren, wormen en andere ongewervelde dieren die te vinden zijn in het slik en op het strand. Ze hebben een lange snavel waarmee ze in de modder kunnen prikken om voedsel te vinden.

De bonte strandloper broedt in het noordpoolgebied, waar ze hun nesten maken op de grond. Het vrouwtje legt meestal 4 eieren, die worden uitgebroed door zowel het mannetje als het vrouwtje. Na ongeveer 3 weken komen de eieren uit. De jongen zijn nestvlieders en kunnen al snel zelfstandig lopen en foerageren.

Het broedseizoen van de bonte strandloper begint in mei en duurt tot juli. Gedurende deze periode zijn ze te vinden in de toendra-gebieden van het noordpoolgebied. Na het broedseizoen trekken ze naar het zuiden, waar ze overwinteren in Nederland en andere kustgebieden.

De bonte strandloper wordt momenteel niet als bedreigd beschouwd. Ze hebben een groot verspreidingsgebied en de populatie lijkt stabiel te zijn. Echter, hun leefgebied kan worden beïnvloed door klimaatverandering en verstoring van de broedgebieden.














6. (20 november 2023): De steenloper heeft een opvallend uiterlijk. Zowel het mannetje als het vrouwtje hebben een grijze rug en witte buik. De poten zijn oranje van kleur en de snavel is zwart. Het mannetje heeft tijdens het broedseizoen een prachtig zwart-wit verenkleed met een kastanjebruine borst. Het vrouwtje daarentegen heeft een iets doffere kleur.

Steenlopers zijn waadvogels, dat wil zeggen dat ze waden in ondiep water. Ze kregen hun Engelse naam - Turnstone - vanwege de gewoonte om stenen en zeewier om te keren bij hun zoektocht naar ongewervelden. Steenlopers zijn meestal sociaal en vormen kolonies met tientallen tot duizenden soortgenoten, ze mixen zich ook onder andere zeevogel soorten. Ze echter wel agressief worden naar andere soorten wanneer het om voedsel gaat. Steenlopers vliegen tot 65 km per uur.

Vrouwtjes zijn geslachtsrijp wanneer ze ongeveer 2 jaar zijn, mannetjes rond 4 jaar. Tijdens het broedseizoen wordt het verenkleed lichter van kleur: een zwart en witte kop, lichtbruine rug, witte buik, en onbedekte rode poten. De mannetjes komen als eerste in de broedgebieden aan, ergens in mei, waarna ze meteen beginnen met een ondiep nest uit te schrapen. Ze zullen vaak met een vaste partner ieder jaar naar dezelfde broedplek terugkeren. Steenlopers zijn monogaam, ze kiezen meestal dezelfde partner in het volgende broedseizoen. In de broedgebieden kunnen Steenlopers extreem agressief zijn om hun nest te beschermen, ze kunnen daarbij tot wel 160 km per uur vliegen om een meeuw bij het nest weg te jagen.

De nesten stellen niet veel voor, meestal kleine holtes in de grond in gebieden met lage begroeiing. Gemiddeld leggen ze 4 licht olijfkleurige eieren. Gedurende 3 tot 4 weken bebroedt het paartje de eieren om beurten. De kuikens kunnen het nest snel na het uitkomen verlaten en zijn dan in staat zichzelf te voeden. Na ongeveer een maand kunnen ze vliegen.

Steenlopers leven in het wild gemiddeld 6 of 7 jaar. De langste levensduur die ooit is geregistreerd was is iets meer dan 19 jaar en werd waargenomen in Finland. De eieren en jongen van Steenlopers zijn een prooi voor meeuwen, raven, jagers en vossen. Ter bescherming van het nest zullen de ouders vaak imiteren alsof ze een gebroken vleugel hebben, om hiermee vijanden weg te lokken van hun kroost. Volwassen Steenlopers vallen soms ten prooi aan uilen, Smellekens, valken en Sperwers.



7. (20 november 2023): De zilvermeeuw is een groot lid van de meeuwenfamilie, die het hele jaar door te vinden is aan onze kusten en landinwaarts rond afvalplaatsen, stuwmeren, meren (vooral in de winter) en velden. Het zijn ook nogal luidruchtige personages. Volwassenen hebben witte onderdelen, lichtgrijze ruggen en zwarte punten op hun vleugels. Ze hebben roze poten, met zwemvliezen en grote, ooit zo licht gehaakte snavels die een rode vlek hebben. Jongere vogels hebben een gevlekt bruin verenkleed.

Zilvermeeuwen zijn alleseters, wat betekent dat hun dieet bestaat uit dingen als jonge vogels, eieren, vissen, kleine zoogdieren, aas, slachtafval, fruit en zaden – vrijwel alles!

‘Zeemeeuwen’ zijn misschien wel de ultieme strandvogels. In ieder jaargetijde zijn er op de Hollandse kusten meeuwen te vinden. In de winter zijn ze er echt massaal, maar ook midden in de zomer kan iedereen zijn hart ophalen aan deze zeeschuimers.

Niet iedereen ziet ze graag: meeuwen. In een aantal kustplaatsen klaagt men steen en been over de overlast die de vogels veroorzaken; ze krijsen, schijten en maken vuilniszakken open. Maar eigenlijk maken ze vooral handig gebruik van mogelijkheden die mensen ze, vaak onbedoeld, bieden. Zo trekken ze profijt van zwerfafval en het voeren van vogels. Meeuwen zijn werkelijk intelligente en bovendien mooie vogels.

De zilvermeeuw is een algemene vogel van de kust en het binnenland. De jonge zilvermeeuw is overwegend bruin en krijgt stap voor stap het verenkleed van de volwassene.

De volwassen zilvermeeuw heeft een witte kop, staart en onderzijde, grijze vleugels en rug. Zijn vleugelpunten zijn zwart met witte vlekken. Een jonge zilvermeeuw is geheel grijsbruin. Pas in de tweede winter krijgt die grijze bovendelen. De zilvermeeuw lijkt sterk op de geelpootmeeuw en de stormmeeuw en is vooral te onderscheiden door zijn roze poten.

Begint vanaf eind april aan de broedperiode. Heeft één broedsel per jaar met 2-3 eieren. Broedduur 25-33 dagen. Vooral het vrouwtje broedt de eieren uit. Broedt voornamelijk in kustgebieden op de grond. Doordat vossen de nesten regelmatig leegroven, verlegt hij zijn broedgebied deels naar steden waar hij op daken broedt. Na 35 tot 49 dagen kunnen de jongen vliegen.




8. (20 november 2023) Wulp: De wulp is een grote en imposante vogel die voorkomt in Nederland. Deze vogel behoort tot de familie van de strandlopers en snippen en is een veelvoorkomende verschijning in ons land. De wulp is een grote vogel, met een lengte van ongeveer 55 tot 65 centimeter. Het heeft een lange, naar beneden gebogen snavel die ongeveer 10 tot 15 centimeter lang is. De kleur van de wulp varieert van grijsbruin tot donkerbruin, met een lichte buik en onderstaartdekveren. Mannetjes en vrouwtjes zien er vrijwel hetzelfde uit, maar mannetjes hebben over het algemeen iets langere snavels dan vrouwtjes.

De wulp komt voor in verschillende habitats, waaronder moerassen, graslanden, duinen en akkers. Ze broeden voornamelijk in Noord-Europa, maar in de winter migreren ze naar het zuiden en zijn ze te vinden in Nederland. Ze zijn vaak te zien op open velden, waar ze foerageren op wormen, insecten en kleine ongewervelden.

De wulp is een omnivoor en voedt zich met een gevarieerd dieet. Hun voedsel bestaat voornamelijk uit wormen, insecten, slakken en kleine kreeftachtigen. Ze gebruiken hun lange snavel om in de grond te prikken en prooien op te pikken. Daarnaast eten ze ook plantaardig materiaal, zoals bessen en zaden.

De wulp is monogaam en vormt jaarlijks nieuwe broedparen. Ze bouwen hun nest op de grond, vaak in dichte vegetatie of tussen lage begroeiing. Het vrouwtje legt meestal 3 tot 4 eieren, die ze gedurende ongeveer 28 dagen bebroedt. Beide ouders zijn betrokken bij het broeden en het grootbrengen van de jongen.

Het broedseizoen van de wulp begint in april en duurt tot juni. Tijdens deze periode zijn ze druk bezig met het bouwen van nesten, het leggen van eieren en het grootbrengen van jongen. Na het broedseizoen migreren veel wulpen naar hun wintergebieden, waar ze verblijven tot het volgende broedseizoen.





9. (29 december 2023) Middelste Zaagbek: Lengte 56 cm. Beide geslachten van de Middelste Zaagbek hebben een piekerige kuif. Daarin onderscheiden ze zich met de Grote Zaagbek. Afgeschien van het verschil in groote natuurlijk. Het vrouwtje heeft een rossige kop. Het mannetje een donkergroene. Verder zit het verschil met de Grote Zaagbek in de donkere borst en flank.

De Middelste Zaagbek komt voor in Nederland als wintergast en zeldzame broedvogel. Vanaf september komt de Middelste Zaagbek uit het broedgebied geleidelijk naar Nederland, waarbij wijfjes en de eerstejaars jongen het eerst arriveren. De top wordt bereikt in de echte wintermaanden januari en februari. In maart neemt hun aantal al sterk af, maar ze worden nog vaak tot in april gezien.

Biotoop: Zeekusten en zoetwateroevers.

Broedgebied: Scandinavië, IJsland, Ierland, Schotland, Noord-Rusland, Baltische staten, Noord-Polen, Noord-Duitsland en Denemarken.
Overzomerende vogels kunnen bij ons regelmatig worden waargenomen. De zuidgrens van het Westeuropese broedgebied is sinds het einde van de 19de eeuw verschoven naar het zuiden. In de jaren zeventig broedden ze langs de Oostzeekust en in Wales als dichtstbijzijnde gebieden. In 1977 werden in Nederland minstens twaalf broedgevallen bekend in het Waddengebied. Toen werden ze ook voor het eerst broedend aangetroffen in het Deltagebied en wel op twee plaatsen in de Grevelingen. Sedertdien werden jaarlijks broedgevallen in het Deltagebied vastgesteld. Niet alleen in de Grevelingen, maar ook in het Haringvliet en af en toe in het Veerse Meer. De meeste broedgevallen zijn gebaseerd op waarnemingen van wijfjes met jongen die voor het grootste deel moeten zijn uitgekomen tussen de laatste week van juni en de eerste week van juli

Aantal broedparen in Nederland: Thans wordt het aantal broedparen geschat op circa twintig. Waarvan zestien op de Grevelingen en enkele op het Haringvliet. Af en toe worden incidentele broedgevallen vastgesteld op het Veerse Meer en in het Waddengebied. De Middelste Zaagbek heeft als broedvogel vaste voet in ons land gekregen.

Verspreiding in Nederland: In tegenstelling tot de Grote Zaagbek die liefst brak of zoet water prefereert, laat de Middelste Zaagbek zich in de overwinteringsgebieden ook vaak op zout water zien. De belangrijkste pleisterplaatsen van de Middelste Zaagbek vinden we in het westelijke deel van het Waddengebied, het noordelijke deel van het IJsselmeer en het Deltagebied. Ze blijven daarbij vaak ver uit de kust, zodat ze vrij moeilijk te tellen zijn. Het aantal dat in Nederland overwintert, word op zo'n twintigduizend exemplaren geschat.



10 (24 januari 2024) Eidereend: Met een gemiddelde lichaamslengte van 58 centimeter zijn eidereenden iets groter dan wilde eenden. Ze wegen gemiddeld 2,2 kilogram. De spanwijdte bedraagt 95 tot 105 cm. Mannetjes zijn over het algemeen groter en zwaarder dan vrouwtjes.

Het broedkleed van mannetjes, die zoals alle eenden een woerden wordt genoemd, is op de rug overwegend wit en op de borst lichtroze. De buik, de flanken, het midden van de romp, de staart, de bovenste en onderste staartdekveren en de bovenkant van de kop zijn zwart. Op de hals is het verenkleed echter licht mosgroen. De nekveren zijn iets langwerpig zodat ze een kleine holte vormen. De snavel is blauwgrijs tot groengrijs, maar tijdens de baltsperiode geelgroen. De buitenste armpennen zijn zwart, de binnenste zijn wit en sikkelvormig gebogen. Het winterkleed daarentegen is donkerbruin en hier en daar afgewisseld met witte vlekken. De strepen op het verenkleed vallen echter iets minder op dan die van de vrouwtjes. Vrouwtjes hebben het hele jaar door een onopvallend donker tot geelbruin verenkleed, met zwarte strepen die over het lichaam lopen. De nek en de kop zijn daarentegen meer egaal bruin. Het verenkleed heeft daar alleen een fijne, bruinzwarte tekeningen. Het verenkleed is vergelijkbaar met dat van vrouwtjes van veel andere eendensoorten, maar door de opvallende vorm van de kop zijn ze gemakkelijk herkenbaar als eidereenden. De snavel van de vrouwtjes is donkergroen. De punt van de snavel is lichter van kleur en heeft een brede en verhoornde punt. De kleur van de ogen is bij beide geslachten bruin.

Door de hoge snavelwortel, die tot het voorhoofd reikt, lijkt de kop wigvormig. Hierdoor zijn ze makkelijk te onderscheiden van andere eendensoorten, aangezien dit profiel alleen bij eidereenden voorkomt. Tijdens de vlucht zijn ze duidelijk te herkennen aan de krachtige vorm, de dikke en korte nek en de opvallende vorm van de kop.

Eidereenden zijn dagactieve eenden die uitgesproken goed kunnen duiken. Ze duiken naar mosselen tot een diepte van zes meter en blijven iets meer dan een minuut onder water. Ze gebruiken hun vleugels om onder water te bewegen. Uit waarnemingen blijkt dat ze ook veel diepere zeebodems kunnen bereiken. Er zijn duiken tot een diepte van 50 meter waargenomen.

Vrouwtjes worden geslachtsrijp in hun tweede levensjaar. Maar slechts enkele van deze tweejarige vrouwtjes komt tot broeden. De woerden daarentegen baltsen pas in hun derde levensjaar. Pas dan is het verenkleed van de volwassen woerden grotendeels ontwikkeld. De woerden beginnen in december met hun balts. Later in de winter doen ook de vrouwtjes mee. Het is sociaal paargedrag waarbij tot tien mannetjes zich in de buurt van een vrouwtje verzamelen. Jonge, nog niet geslachtsrijpe woerden verblijven vaak in de buurt van dergelijke baltsende woerden en laten dan al hun eerste baltsgedrag zien. De woerden laten tijdens de balts een karakteristieke lichaamsbeweging zien, die soms wordt omschreven als "een achterwaartse buiging". De mannetjeseenden bewegen hun kop naar achteren en hun borst naar voren. Meestal maken meerdere mannetjes een vrouwtje het hof. Tot de typische baltshoudingen van woerden behoren indrukwekkend zwemmen, waarbij het hoofd langzaam van rechts naar links wordt gedraaid en het uit het water strekken van het lichaam, waarbij de vleugels naar achteren worden gespreid. De paring zelf is in een paar seconden voorbij. Het vrouwtje geeft aan dat ze bereid is te paren door plat op het water te gaan liggen. Om te paren zwemt de mannetjeseend naar het vrouwtje toe, duwt haar bijna volledig onder water en bijt met zijn snavel in haar nek. Het paren zelf duurt slechts enkele seconden. Wanneer ze in het broedgebied aankomen, is het merendeel van de vrouwtjes gedekt. Een band tussen een mannetje en een vrouwtje duurt meestal maar één jaar. Sommige vrouwtjes paren echter af en toe het jaar daarop opnieuw met dezelfde mannetjeseend wanneer deze terugkeert naar hetzelfde territorium.

Eidereenden komen voor langs de noordelijke kusten van Europa, Noord-Amerika en Oost-Siberië. Ze broeden van het Noordpoolgebied tot de gematigde klimaatzones, in Europa van de Waddenzee tot het noordwesten van Frankrijk. Aan de Noord-Amerikaanse Atlantische kust strekt het broedgebied zich uit tot aan Maine, en aan de Stille Oceaan tot aan het zuiden van Alaska. Het belangrijkste broedgebied voor eidereenden ligt op IJsland, waar ongeveer 450.000 paren broeden, en in de Oostzee, waar tot 600.000 paren samenkomen om te broeden. Voor broedplaatsen gebruiken eidereenden kleine, vegetatievrije rotsachtige eilanden, begroeide of beboste eilanden, en beschermde en rustige zee baaien met vlakke oevers.

- Mosselen worden met de schelpen gegeten. De schelpen worden gekraakt in de sterke kauwmaag. Ze scheiden deze schelpresten uit als braakballen.
- Zout dat met voedsel wordt ingenomen, wordt uitgescheiden via zoutklieren in het voorhoofd.
- Eidereenden maakt gericht gebruik van getijdenveranderingen om voedsel te zoeken in delen van de zee die bij hoog water voor hen niet toegankelijk zijn.
- Op het land lijken ze onhandig en log, maar het zijn goede zwemmers en duikers en kunnen zelfs zware zeeën goed aan.




11. (24 februari 2024): De rotgans is een compacte gans met een lengte van ongeveer 55 tot 65 centimeter. Het mannetje en het vrouwtje hebben een opvallend verschil in uiterlijk. Het mannetje heeft een zwarte kop, nek en borst, terwijl de rest van het lichaam grijsbruin is. Het vrouwtje daarentegen heeft een meer gemengd bruin verenkleed met donkere strepen op de borst. Beide geslachten hebben een witte oog ring en een zwarte snavel.

De rotgans is een trekvogel die broedt in het noordelijke deel van Europa, met name in Siberië, Groenland en de Arctische eilanden. In de winter migreren ze naar het zuiden en zijn ze te vinden langs de kusten van West-Europa, waaronder Nederland. Ze geven de voorkeur aan kustgebieden, estuaria en zoute moerassen als leefgebied.

De rotgans is een herbivoor en voedt zich voornamelijk met grassen, zeewier en schelpdieren. Ze zijn goed aangepast aan het eten van zeegras, dat andere ganzensoorten niet kunnen verteren. Dit maakt ze uniek en stelt hen in staat om te overleven in hun zoute leefomgeving.

De rotgans bereikt geslachtsrijpheid op een leeftijd van ongeveer drie jaar. Ze vormen monogame paren die meestal een leven lang bij elkaar blijven. Het vrouwtje legt gemiddeld 4 tot 6 eieren in een nest dat ze bouwt op de grond, meestal op een beschutte plek in de buurt van water. Beide ouders broeden de eieren uit en zorgen samen voor de jongen. Het broedseizoen van de rotgans begint in mei en duurt tot juli. Tijdens deze periode zoeken ze afgelegen gebieden op om te broeden, ver weg van mogelijke verstoringen. Na ongeveer 25 tot 28 dagen komen de eieren uit en de jongen verlaten het nest al snel om zichzelf te voeden. Ze groeien snel op en zijn na ongeveer 40 tot 45 dagen in staat om te vliegen.

Foto's onder... 12 oktober 2024: Rotgans komen tot ons gewiekt uit, onder andere, Noord- Rusland, voor het merendeel op weg naar de zuidkust van Engeland. Alhier pleisterend op slikken en schorren, waar de zeegans zich, bij laagtij, te goed doet aan zeegras en groenwieren. En bij hoogtij rust op het water.

Te zien: september/ december....wintergasten ook in januari in het Waddengebied, zeeland, grasland en akkers.








12. (1 september 2024): De Kleine zilverreiger is een middelgrote, volledig witte, slanke reiger met smalle zwartachtige snavel, zwarte poten en kenmerkende heldergele tenen. In zomerkleed zijn er twee lange kruinveren aan het achterhoofd en sierveren op de rug.

Alle reigers hebben een speciaal soort donsveren waarvan het topje in poeder verandert: de poederdonsveren. Het poeder gebruik ik voor het schoonmaken en gladstrijken van mijn verenkleed.

Op mijn hoofd staan ook een paar speciale veren. Tijdens het broedseizoen groeien er 2 lange pluimen op zijn achterhoofd. Deze worden wel 15 centimeter lang. Samen met het vrouwtje maken ze het nest om in te broeden. Het mannetje brengt de takjes en droge rietstengels en het vrouwtje bouwt vervolgens het nest. Het nest moet worden verdedigt tegen de andere kleine zilverreigers in de buurt. Die proberen de takjes en stengels te stelen!

Kleine zilverreigers jagen in ondiep water. Met hun opvallende zwarte poten met
felgele tenen schuifelen ze door het water. Zo schrikken ze kleine dieren uit de bodem
op. Soms rennen ze snel door het water om kleine vissen te vangen.

De kleine zilverreiger is een bewoner van lagunes, moerassen en andere gebieden met ondiep zoet of zout water. In Nederland is de kleine zilverreiger zeldzamer dan zijn verwant - de grote zilverreiger - en heb je in Zeeland en op de Wadden de grootste kans om er een tegen te komen.

Broedt in mei-juni. Heeft één legsel per jaar met meestal 3-5 eieren. Broedduur 21-25 dagen. Nest van takken wordt in struiken/bomen gebouwd, maar ook wel op de grond of in het riet. Broedt in klein aantal in de Zeeuwse delta, op de Waddeneilanden en in de Oostvaardersplassen, bij voorkeur in kolonies. Bij kleine aantallen kan de soort ook broeden in kolonies van grote zilverreigers, blauwe reigers, lepelaars of grote meeuwen. Beide ouders zitten op de eieren. Jongen zijn na 40-45 dagen vliegvlug, maar kunnen al na 30 dagen het nest verlaten. De jongen bedelen nog bij de ouders om voedsel na het verlaten van het nest.



13. (30 november 2024) Paarse Strandloper: Van alle soorten strandlopers die in Nederland voorkomen heeft de paarse strandloper het meest kenmerkende leefgebied. Hij is alleen te vinden aan onze kunstmatige stukjes rotskust. Daaraan is hij erg trouw.

Voor veel mensen zijn al die obscure strandlopertjes maar moeilijk uit elkaar te houden. De paarse strandloper is echter heel gemakkelijk te herkennen. Hij heeft een uniek, donker paarsbruin verenkleed en ook nog mooie gele poten en een gele snavelbasis. Bovendien zit de paarse strandloper niet op wad en slik, maar is hij uitsluitend te vinden op pieren, dammen en dijken aan zee. Daar waar het zeewater over de basaltblokken spat en de vogels af en toe even moeten opvliegen om niet drijfnat te worden, daar zoekt het naar zijn voedsel: schelpdieren, slakjes, kreeftachtigen, wormpjes, insecten etc. Paarse strandlopers zijn tam en zijn daarom prachtig te zien als ze aan het foerageren zijn. Vaak zijn ze in gezelschap van steenlopers en net als deze kiepen ze ook zeewier om, om te zien of er daaronder nog iets eetbaars is te vinden.

Paarse strandlopers zijn door hun strikte habitatkeuze erg beperkt in hun voorkomen in Nederland. Het gaat maar om hooguit 500 exemplaren. Bekende plekken om ze te vinden zijn de zeedijk tussen Den Helder en Huisduinen, de Hondsbosse Zeewering en de pieren van IJmuiden, Scheveningen en Hoek van Holland. In de Delta vind je ze op de Brouwersdam, de Westkapelse Zeedijk en bij Breskens en Cadzand. Op de Waddeneilanden vind je ze vooral op strekdammen, zoals op Vlieland en op de Eierlandse Dam op Texel. Op de vaste verblijfplaatsen worden, zo blijkt uit onderzoek met kleurringen, vaak maandenlang en van jaar op jaar dezelfde individuen aangetroffen. In het binnenland is een paarse strandloper erg zeldzaam.

Hoewel er nog maar weinig ringmeldingen zijn, komen paarse strandlopers die bij ons overwinteren vermoedelijk vooral uit Canada, Scandinavië en Noord-Rusland. Canadese broedvogels trekken via Groenland en IJsland naar West-Europa. Veel vogels overwinteren binnen de Poolcirkel, zoals aan de Barentszzee. In IJsland broedt een eigen ondersoort die niet wegtrekt en het hele jaar door in IJsland blijft. In Noorwegen broedt een populatie paarse strandlopers, waarvan de vogels gemiddeld kleiner en een kortere snavel hebben. Deze populatie overwintert in Engeland en Schotland, maar misschien ook in Nederland. Er is nog veel te leren over de trek van paarse strandlopers.

Paarse strandlopers trekken na maart terug naar het noorden, dus nu zijn ze nog steeds te zien.



Maak jouw eigen website met JouwWeb