Het is een 70 hectare grote archipel in het IJsselmeer. Het bestaat uit een tweetal grotere en meerdere kleine eilanden, omringd door ondiep water, slikken en geulen. Eromheen ligt een lage basaltdijk met openingen om water door te laten. Het eiland ligt ongeveer vijf km ten noorden van Andijk. De Kreupel is in 2003 aangelegd op een ondiepte in het meer met zand dat vrijkwam door het verdiepen van de vaargeul tussen Amsterdam en Lemmer. Er moest meer rust- en broedgebied voor vogels in het IJsselmeer komen. Het IJsselmeer is namelijk een zeer groot open water dat tegenwoordig vrijwel geheel omgeven is door kunstmatige dijken zonder natuurlijke overgangen. Broedgebied voor vogels is hier dus schaars. In de historie waren er in de Zuiderzee zandbanken, ondiepe brakwatergebieden en moerassen aan de oevers. Door de huidige dijken en het tegennatuurlijke peilbeheer, met hoog water in de zomer en een laag peil in de winter, is dat nu allemaal verdwenen. De Kreupel-archipel doet dit oude landschap een beetje herleven.

Staatsbosbeheer beheert het kunstmatige eiland en houdt de zandplaten kaal voor de vogels. Bovendien worden tellingen gehouden om te onderzoeken welke verschillende soorten er broeden en rusten. 

Het eiland de Kreupel bestaat uit twee kale zandplaten waar vogels kunnen broeden, rusten en ruien. Hier omheen ligt een gordel van ondiep water en klei-eilandjes. Met het vogeleiland is behalve een plek dicht bij het voedselaanbod ook rust- en broedgelegenheid gecreëerd. Om het geheel te beschermen tegen wind en water is er een stortstenen kade omheen gelegd die op enkele plekken onderbroken is voor een goede doorstroming. Aan de buitenzijde van de  kade zijn plaatselijk ondieptes gemaakt die dienen als extra golfbreker en voedselbron.

 

Index

1. Casarca

2. Kuifeend vrouw

3. Kleine Mantelmeeuw

4. Visdief

5. Kokmeeuw

6.Zwarte Stern

7. Blauwe Reiger

8. Aalscholver

9. Stormmeeuw

10. Fuut

11. Spreeuw

12. Meerkoet

13. Oeverzwaluw

14. Steenloper

 

1. (05-07-2019): De Casarca is een gansachtig aandoende eend die in toenemende mate in Nederland wordt waargenomen. Met de grootste aantallen in de zomer. Bij een deel van deze vogels gaat het vermoedelijk om ontsnapte exemplaren uit collecties en vogelparken, of nazaten daarvan. Van nature komen ze voor in dele van Zuidoost-Europa, West- en Centraal-Azië en een gedeelte van Noordwest-Afrika. Vermoedelijk heeft de Casarca in 1969 voor het eerst in Nederland gebroed. Over het algemeen broedt de Casarca langs de kusten van binnenzeeën en meren, in moerasachtige gebieden en langs rivieren. De Casarca is een holenbroeder die dichte en hoge vegetatie mijdt. Zijn voedsel bestaat zowel uit plantaardig als dierlijk materiaal dat op het land en in het water vergaard wordt. 

Foto's onder 18 september 2023.

Het is een eend met een helder oranjebruin gekleurd lijf en een wat lichtere kaneel- tot roomkleurige kop. Het mannetje heeft in zomerkleed een zwarte nekband. Het vrouwtje is wat doffer oranjebruin van kleur. In vlucht is de Casarca te herkennen aan de opvallende witte velden op boven- en ondervleugels.

Hoofdvoedsel bestaat uit planten. Eet onder meer gras, jonge scheutjes van planten en zaden. In het water zoekt de casarca naar planten door met de kop en borst onder water te gaan.

De vogel heeft een lengte van 58 tot 70 cm en een vleugelspanwijdte van 110 tot 135 cm. Daarmee is de Casarca iets groter dan een eend, maar kleiner dan de meeste ganzensoorten. De Casarca lijkt qua postuur veel op de in Nederland algemeen voorkomende Bergeend, die in werkelijkheid geen eend maar ook een halfgans is.

Aziatische populaties trekken als het kouder wordt vanuit hun broedgebieden in een breed front naar lager gelegen gebieden in het zuiden, zoals India en Zuidoost-Azië. Echter, andere populaties trekken enkel naar nabijgelegen gebieden, afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikt leefgebied. Een klein deel overwintert in Spanje en Egypte.

2.( 5-7-2019) Kuifeend vrouw: Mannetjes zijn opvallend zwart met witte flanken, vrouwtjes overwegend bruin met lichtere flanken. Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben een kuif, maar deze is bij mannetjes langer. In vlucht is te zien dat kuifeenden een witte baan over de slagpennen hebben lopen. Met hun zwart-witte verenpak en kuif zijn de mannetjes van de kuifeend onmiskenbaar. In tegenstelling tot de wilde eend duiken kuifeenden naar hun voedsel. Het gele oog van deze vogel is opvallend. Op de diepere wateren dobberen de kuifeenden graag rond, maar zeker in de winter zijn ze ook in het stedelijk gebied terug vinden. Kuifeenden eten waterdieren die tussen de waterplanten leven. Ook de planten zelf worden gegeten.

3. (5-7-2019) Kleine Mantelmeeuw: De Kleine Mantelmeeuw leeft vooral aan de kust en in toenemende mate in het binnenland. Algemene broedvogel met kolonies op de Waddeneilanden maar ook op de Maasvlakte. In het Waddengebied en in de Zeeuwse Delta is het aantal kleine mantelmeeuwen het grootst. Bijna een vijfde deel van de totale Europese populatie verblijft in het voorjaar aan de kust van de Nederlandse Noordzee. Van de grote meeuwen die in ons land voorkomen hebben alleen de geelpootmeeuw en de kleine mantelmeeuw gele poten. Mantel en vleugels zijn veel donkerder dan die van geelpootmeeuw en de zilvermeeuw. De grote mantelmeeuw heeft roze poten en is een stuk groter dan de Kleine Mantelmeeuw. Het uit elkaar houden van eerste winter kleine mantelmeeuwen en zilvermeeuwen vraagt om een blik op de binnenste armpennen van de vleugel. Bij de Zilvermeeuw hebben die duidelijk gekartelde randen. Ook hebben jonge kleine mantelmeeuwen donkere ondervleugels.

4. (5-7-2019) Visdief: Meest algemene stern in Nederland, die zowel aan de kust als in het binnenland te zien is. Rug en vleugels zijn zilvergrijs en de onderdelen lichtgrijs. Visdieven hebben een zwarte kopkap die doorloopt tot in de nek. Visdieven hebben een lange snavel en meestal een zwarte punt aan de oranjerode snavel.

Visdieven zijn koloniegewijs broedende vogels van de kust en visrijke wateren in het binnenland. Bij voorkeur broeden ze op eilandjes en andere voor grondpredatoren moeilijk bereikbare plaatsen met een vrijwel kale tot grazige bodem. Visdieven eten graag kleine rondvis, die meestal duikend bemachtigd wordt. Bij gebrek aan rondvis schakelen ze over op kleine platvis, garnalen, kikkervisjes etc. ‘Onze’ visdieven overwinteren langs de West-Afrikaanse kust, van Mauritanië tot Nigeria.

Foto's onder ( 16-9-2023). Bidt en duikt naar kleine visjes, zoals spiering. Tijdens de balts presenteren de vogels visjes aan elkaar.

 De Visdieven brengen de winter door op het zuidelijk halfrond. Volwassen Visdieven ruien in de late zomer al naar hun winterkleed. Dit is te zien doordat de snavel donkerder wordt, het voorhoofd wit en de vleugelboeg (de voorste rand van de vleugels) donker is. 

Heeft één legsel per jaar met 2-3 eieren in een nestkuiltje. Broedt meestal vanaf mei tot begin juni. Broedduur: 21-24 dagen. Visdieven broeden in kolonies op rustige, spaarzame begroeide terreinen aan de kust en bij binnenwateren, maar soms ook op daken in het westen en noorden van Nederland. De jongen kunnen na 23-27 dagen vliegen.

Visdieven overwinteren voornamelijk langs de westkust van Zuid-Europa en Afrika, met name het kustgebied van Mauritanië en Nigeria. Een klein deel van de visdieven trekt helemaal door naar Zuid-Afrika. Ze volgen tijdens de trek de kustroute, maar ook over het binnenland, daarbij vooral het laagland opzoekend. Visdieven verschijnen vanaf eind maart. De meeste voorjaarstrek tussen half april en eind mei. Vanaf begin juli gaan er weer groepen richting het zuiden, wat doorgaat tot september/begin oktober.

5. (5-7-2019)kokmeeuw: In de zomer is de kop van de volwassen vogel chocoladebruin. Lichtgrijs van boven. De voorvleugel is wit van boven, de handvleugel is van onderen donker leigrijs. De kokmeeuw is sterk afgenomen, maar nog steeds talrijk in Nederland. In de winter is het de kleine meeuw met koptelefoontje die je in de stad aantreft. Hij is van alle markten thuis en komt op vele manieren aan voedsel. In het voorjaar en zomer heeft de kokmeeuw een chocoladebruine kopkap. Een kokmeeuw is na twee jaar volwassen. 

(16-9-2023) Links de Visdief in winterkleed en rechts de Kokmeeuw in winterkleed. 

Kokmeeuwen hebben een zomer en een winterkleed. In de zomer hebben ze een geheel zwarte (of beter donker chocolade bruine) kap en in de winter een witte kop met een het zogenaamde zwart koptelefoontje. De meeste Kokmeeuwen krijgen eind februari / begin maart (laat) een zwarte kap.

6.(16-9-2023) Zwarte Stern: Een kleine stern met vrij korte staart en relatief brede vleugels. In prachtkleed is het lichaam grotendeels zwart met asgrijze bovendelen. Poten en snavel zijn roodbruin, resp. zwart. Witte anaalstreek. Vrouwtjes zijn meestal wat valer. 

Buiten het broedseizoen valt de zwarte stern minder op: kop en lichaam worden wit, met uitzondering van achterhoofd, een vlekje achter het oor en vlekken op de schouders. 

Zwarte Stern in winterkleed. Zwarte sterns zijn vogels van het ondiepe moeras. Ze broeden op drijvende watervegetatie (liefst krabbenscheer), nestvlotjes en modderbanken in ondiepe en matig voedselrijke moerassen en in agrarische gebieden met brede sloten en modderbanken. Ze foerageren niet ver van de kolonies op kleine visjes, amfibieën, insecten en regenwormen. Zwarte sterns overwinteren in West-Afrika.

Zwarte sterns zijn in Nederland te zien van half april tot in oktober. Tot voor kort trok een groot deel van de Europese en West-Siberische populatie via Nederland (IJsselmeer) en de kust naar West-Afrika. Sommige vliegen nog een stuk verder. De najaarstrek vindt plaats tussen eind juni en eind september. In juli, augustus en begin september verzamelen zich grote aantallen in het IJsselmeergebied, een belangrijk tussenstation. Toch zijn hier de aantallen sterk teruggelopen, en mijden veel zwarte sterns ons land op trek. 's Nachts slapen de zwarte sterns gezamenlijk. Eiland De Kreupel is daarvoor een belangrijke plek.

7. (17-9-2023) : De blauwe reiger is een grote, grijze vogel met lange wit- grijze nek. Hij heeft een zwarte band door het oog, die uitmondt in een kuif, een gele dolkvormige snavel en hoge bruine poten. De blauwe reiger heeft een voorkeur voor vis maar is absoluut niet kieskeurig. Ook amfibieën (kikkers), reptielen (ringslangen), insecten, wormen, jonge vogels en kleine zoogdieren (mollen, muizen, ratten) staan op het menu. Vooral wanneer vis minder voorhanden of onbereikbaar is.

Vorst is een probleem voor blauwe reigers. Veel reigers trekken daarom in de winter weg. Voor een deel naar Engeland, maar ook zuidelijk naar Frankrijk. Vogels uit Scandinavië en Duitsland nemen hun plek in. Er zijn blauwe reigers uit onze streken aangetroffen in Centraal-Afrika. Een aanzienlijk deel van de blauwe reigers blijft echter in de winter in Nederland en zwerft dan, indien nodig, rond naar een plek met voldoende voedsel. Soms is dat een plek waar (iets verwarmd) industriewater wordt geloosd, of waar een groep eenden een wak openhoudt. In een periode met stevige vorst kun je groepen blauwe reigers in een weiland zien staan, in afwachting van invallende dooi. Als de vorst dan aanhoudt, sterven veel van de vogels die deze strategie verkiezen boven wegtrekken.

8. (16-9-2023) : De aalscholver is een oude, vertrouwde bewoner van het waterrijke Nederland. Het is een forse, donkere watervogel met gehaakte snavel. Een goed instrument voor de visvangst. Hun vlucht is stevig en resoluut, ze vliegen in strakke lijn naar hun bestemming. 

De aalscholver lijkt een zwarte vogel. Feitelijk is het verenpak grotendeels diep bronsgroen. Elk veertje van de bovenvleugels heeft een subtiel zwart randje. Dat geeft de vogel een ‘geschubd’ uiterlijk. In het voorjaar kleuren de vogels op hun mooist. De wangen en dijen zijn dan wit bevederd en de kruin en nek van zilverwitte manen voorzien. De onbevederde keel kleurt dan geel. Dit prachtkleed verdwijnt in de loop van het broedseizoen.

Leeft nabij zout en zoet water. Broedt in kolonies nabij grote wateren. Op eilanden die vrij zijn van predatie ook op de grond of in riet. Grootste kolonies in het IJsselmeergebied, daarnaast Waddeneilanden, Deltagebied en Hollandse duinen en moerasgebieden.

Buiten de broedtijd niet aan de kolonies gebonden. Grote concentraties doorgaans in Waddengebied (nazomer), IJsselmeergebied (inclusief Markermeer), Deltagebied en langs de rivieren.

Wegtrek van onze aalscholvers bij streng winterweer, overwegend zuidwaarts tot aan Middellandse Zee. Tijdens trek en in winter in ons land aalscholvers uit Oostzeegebied en Noord-Duitsland.

9. (16-9-2023) Stormmeeuw: 41 cm. Middelgrote meeuw met middelgrijze mantel, rug en bovenvleugel; vleugelpunten zwart met witte vlekken; overigens wit. Verschilt van Zilvermeeuw door veel kleiner formaat, kleinere groengele snavel (zonder rode vlek), groengele poten, donkerder verenkleed en vleugels, welke in rust buiten staart uitsteken. Adult in winterkleed gelijk getekend, maar met grijze strepen op kruin, achternek en nekzijden, grijzige waas op achternek en wat donkere randen op de borst. Juveniel veel grijzer dan juveniel van Zilvermeeuw en Kleine Mantelmeeuw; bovendelen voornamelijk grijsbruin, met witte strepen op gezicht en kruin, grijs-geelbruine vlekken op rug, geel-witte veerranden op vleugeldekveren; handpennen bruin-zwart; rest van verenkleed dof wit, met wat grijsbruine vlekken op nekzijden, middenborst en buik; staart met brede, zwarte eindband. Juveniel in vlucht makkelijk te herkennen aan donkerbruine vleugelstreep op armpennen, zwartachtige vleugelpunten en brede, zwarte staartband, sterk contrasterend met witte staart.

Komt voor van IJsland tot Japan, van Scandinavië tot Midden-Oosten. In Nederland vrij schaarse broedvogel, jaarrond aanwezig, doortrekker en wintergast in zeer groot aantal.

Het voedsel van de stormmeeuw is gevarieerd en afhankelijk van omgeving: ongewervelde land- en waterdieren zoals mieren, regenwormen en insecten, maar ook zaden; langs de kust schelpdieren, garnalen en krabben, dode vis en zeewier. Doodt ook kleine zoogdieren en vogels; neemt soms vogeleieren.

De stormmeeuw broedt in grote kolonies, vaak op eilanden of langs de kust. Ze bouwen hun nesten op de grond, van takjes en ander materiaal. Het aantal eieren per nest varieert, vaak 2-3. De stormmeeuw is een trekvogel. In de winter verplaatst hij zich naar warmere gebieden, soms duizenden kilometers verwijderd van zijn broedgebied. De locatie van hun winterverblijf is afhankelijk van de beschikbaarheid van voedsel. Stormmeeuwen zijn sociale dieren. Ze leven in kolonies, en er is veel interactie tussen de vogels. Je ziet ze vaak in groepen foerageren, samen jagen of rusten. Binnen de kolonie zijn er wel conflicten om voedsel of territorium. Maar over het algemeen leven ze vreedzaam samen.

10. (26-09-2023):  Zestig seconden kan de fuut maximaal duiken. De snelle jager zoekt onder water naar vissen, het hoofdbestanddeel van zijn voedsel. Aan land beweegt hij zich eerder onbeholpen voort en is daarom slechts zelden te zien.

 

 Uren kan de ingewikkelde balts van een koppeltje futen dat wil gaan broeden duren en dat soms dagen lang. Beide vogels drijven daarbij tegenover elkaar en schudden met opgezette oor pluimen en keel hun kop. Vervolgens richten ze zich op in het water, komen heel dicht bij elkaar en draaien met hun kop. Tot slot duiken ze naar de bodem en komen met een bek vol modder en waterplanten weer boven. 150 tot 200 gram verse vis heeft de fuut iedere dag nodig. Tijdens het grootbrengen van de jongen moet hij meer vissen vangen, om zijn hongerige nakomelingen te voeren. In die tijd is hij heel druk bezig en vangt hij om de 20 tot 30 seconden een visje.

Drie tot vijf eieren legt de vrouwtjesfuut die ze samen met haar partner uitbroedt. Het duurt bijna een maand voor de jongen uitkomen. Hoewel ze meteen kunnen zwemmen en duiken, blijven ze eerst zo’n twee weken onder het veilige verenkleed van hun ouders zitten, waar ze gevoerd en warm gehouden worden.

50 centimeter is de gemiddelde lichaamslengte van de fuut. Hij is daarmee één van de grootste inheemse duikende watervogels. Het mannetje is wat groter en zwaarder dan het vrouwtje.

60 tot 70 centimeter is de gemiddelde doorsnede van het drijvende nest van een fuut, dat meestal in de rietgordel van staand water of langzaam stromende rivieren is verankerd. De broedtijd duurt meestal van begin tot half april.

11. (26-09-2023):  Wat de spreeuw echt bijzonder maakt, is dat ze zich in voor- en najaar in grote zwermen verplaatst. Daarbij vormen de vogels formaties die in de lucht wonderlijke vormen kunnen aannemen. Ze komen opvallend genoeg niet met elkaar in botsing. Eén spreeuw kan namelijk tegelijkertijd zo’n zeven soortgenoten in de gaten houden. Tegen zonsondergang verplaatsen de spreeuwenwolken zich richting een gezamenlijke slaapplaats. Wetenschappers zijn er niet over uit waarom spreeuwen deze formaties vormen. Het idee is dat ze zich veiliger voelen in een grote groep. Wil je dit natuurspektakel met eigen ogen bewonderen? De grootste kans maak je in open velden in de buurt van water óf in steden, waar weinig natuurlijke vijanden zijn.

De spreeuw is het hele jaar te zien in Nederland en toch is het een trekvogel. De soorten die hier in de zomer zijn, verblijven in de winter in zuidelijker oorden. Na de broedtijd verzamelen spreeuwen zich met hun jongen op grote slaapplaatsen met soms wel tienduizenden tegelijk. Vanaf daar vertrekken ze naar België, Frankrijk en Zuid-Engeland. Tegelijkertijd trekken er vanuit het noorden spreeuwen naar ons land om hier te overwinteren. 

Spreeuwen zijn een van de meest voorkomende broedvogels van Nederland. Toch is de stand sterk afgenomen, met 40% in de afgelopen dertig jaar. Een van de oorzaken is de verdroging van het platteland, mede door intensieve landbouw. Het bodemleven verschraalt en daarmee is er onvoldoende voedsel voor de spreeuw. Veel jongen halen daardoor het eerste jaar niet. Ook verdwijnt nestgelegenheid in steden doordat huizen beter worden geïsoleerd. En veel of meer bestrating zorgt dat spreeuwen minder vaak terecht kunnen in steden.

12. (26-09-2023): Een volwassen meerkoet kan veertig centimeter groot worden. Hij is gemakkelijk te herkennen aan de typische rode ogen, de witte snavel en de opvallende witte voorhoofdsplaat. Vanwege deze plaat worden meerkoeten in sommige streken ook wel bleshoenders genoemd. Vrouwtjesmeerkoeten kunnen 800 tot 1000 gram zwaar worden. Het mannetje weegt slechts 600 gram, maar heeft wel een grotere voorhoofdsplaat. Vijftien seconden lang kan de meerkoet op zoek naar voedsel onder water blijven. Ter vergelijking: een krooneend houdt het tot dertig seconden vol. Aan elke teen van de meerkoet zitten drie zwem lobben. Daardoor kan hij in het water uitstekend peddelen. Veel andere vogels die in en rond het water leven hebben doorlopende zwemvliezen tussen hun tenen.

Het duurt acht tot negen weken tot de jonge meerkoet voor het eerst gaat vliegen. Hij moet dan vaak vanaf het water starten. Aan zijn stuntelige pogingen is duidelijk te zien dat het geen echte vlieger is. Het vrouwtje broedt  tweeëntwintig dagen op de vier tot twaalf eieren die ze in april legt. De kuikens hebben zwarte veren maar nog geen witte voorhoofdsplaat. Tachtig procent van de meerkoetkuikens sterft in het eerste jaar na de geboorte. Van de jongen die het wel redden, overleeft slechts de helft het daaropvolgende jaar.

Een zwaan is twintig keer zwaarder dan de meerkoet. Desondanks zal de meerkoet de veel grotere zwaan aanvallen als hij gestoord wordt of zich bedreigd voelt. Veertig tot zestig dagen na de geboorte, zo lang worden de kuikens door hun moeder verzorgd. Zij bedelen dan constant met piepende geluidjes om voer en zijn al vanaf een grote afstand te horen.

Het nest van de meerkoet is 20 centimeter groot. Het is gemaakt van riet, takjes en bladeren en drijft dicht bij de oever, waaraan het met halmen vastgemaakt is. Aan de kant van het water heeft het nest vaak een soort ‘opritje’.

(18 juli 2024) Vandaag mooie dag op het IJsselmeer. De natuurhaven is door stormschade van de afgelopen winter tijdelijk gesloten. Dus dan maar het anker uit naast het eiland. Een goede gelegenheid om vogels te spotten en te fotograferen.

Foto's 18 juli 2024.... Casarca's: In Nederland broeden slechts enkele vogels en ook in de winter zijn er niet meer dan een honderdtal vogels in Nederland aanwezig. Sinds de jaren negentig is er echter in de zomermaanden sprake van een opmerkelijke toename van ruiende casarca's in Nederland. Aanvankelijk vooral in het Eemmeer en later ook bij De Kreupel, de Ventjagersplaten en in het Lauwersmeer. De vogels arriveren halverwege juni en eind augustus zijn de meeste weer weg. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste vogels dan vertrekken naar Zuid-Duitsland en Zwitserland om daar te overwinteren. 

 

Eend met helder oranjebruin gekleurd lijf en een wat lichtere kaneel- tot roomkleurige kop. Het mannetje heeft in zomerkleed een zwarte nekband. Het vrouwtje is wat doffer oranjebruin van kleur. In vlucht is de casarca te herkennen aan de opvallende witte velden op boven- en ondervleugels.

Casarca’s zijn vrijwel altijd in de nabijheid van water te vinden. Daarbij hebben ze een voorkeur voor open water, meren en zoutmoerassen, waarin ze hun voedsel bij elkaar grondelen. De broedbiotoop wordt gevormd door steppen in de nabijheid van meren en natte gebieden. Zoekt als nestplaats holtes in oevers of in rotsen op.

Hoofdvoedsel bestaat uit planten. Eet onder meer gras, jonge scheutjes van planten en zaden. In het water zoekt de casarca naar planten door met de kop en borst onder water te gaan.

Broedt van eind april tot begin juni. Eén legsel per jaar met 8-9 eieren. Broedduur 28-29 dagen, start na het leggen van het laatste ei. De casarca is van origine geen Nederlandse broedvogel, maar broedgevallen komen voor. Nestelt elders vooral in holen, zoals konijnenholen, maar ook in boomholten, nestkasten of zelf gegraven holen in de grond. Soms ook wel in groot roofvogelnest, of onder dichte vegetatie en in lege gebouwen. Het nest is bekleed met veertjes en dons en soms gras. Soms ook wel kilometers van de waterkant te vinden. Het vrouwtje broedt de eieren uit, mannetje houdt de wacht. De jongen kunnen na ongeveer 55 dagen vliegen. Daarna blijven de families vaak nog bij elkaar.

Aziatische populaties trekken als het kouder wordt vanuit hun broedgebieden in een breed front naar lager gelegen gebieden in het zuiden, zoals India en Zuidoost-Azië. Echter, andere populaties trekken enkel naar nabijgelegen gebieden, afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikt leefgebied. Een klein deel overwintert in Spanje en Egypte.

18 juli 2024... De Aalscholver leeft nabij zout en zoet water. Broedt in kolonies nabij grote wateren en veelal in bomen. Op eilanden die vrij zijn van predatie ook op de grond of in riet. Grootste kolonies in het IJsselmeergebied, daarnaast Waddeneilanden, Deltagebied en Hollandse duinen en moerasgebieden. 

 In essentie heeft deze vogel inderdaad zwarte veren, maar al in de vroege winter komen aalscholvers in ‘prachtkleed’. Meest opvallend zijn dan de witte dijvlek en de overwegend witte kop met sprieterige kruinveren. Ook de naakte huid bij de snavel verkleurt, het oog is smaragdgroen. Het zwart op de onderzijde heeft een fraaie groene glans. De mantelveren zijn bruin met een zwarte rand. Als je beter kijkt, zie je dat de aalscholver een bont palet aan kleuren te bieden heeft.

Aalscholvers zijn wat we ‘winterbroeders’ noemen. Ze broeden erg vroeg en zitten vaak al in februari op de eieren. In sommige kolonies, vooral in het zuidwesten van Nederland, worden de eerste eieren nóg vroeger gelegd, soms al in december. Het is echt geweldig om het reilen en zeilen van een aalscholverkolonie van dichtbij mee te maken. 

Op het nest wordt vaak gebaltst, waarbij het mannetje zijn kop omhoog gooit en wappert met z'n vleugels die wel dichtgevouwen blijven. De kennelijk aantrekkelijke witte dijvlekken zijn steeds goed zichtbaar. De geluidendie ze hierbij makendragen ver en zijn doordringend. Aalscholvers halen voor de nestbouw overal takken vandaan. Die worden losgetrokken van bomen of bij de buren gestolen.

Je hoort nog wel eens zeggen: aalscholvers, daar komen er steeds meer van. Teveel, bedoelt men dan vaak. Dat is onzin, de soort neemt al sinds 2010 sterk in aantal af, van 24.000 broedpaar tot 15.000 in 2022. Aalscholvers leven vooral van commercieel oninteressante vis, zoal pos.

18 juli 2024... Grauwe Ganzen op het vogeleiland.  Het is nauwelijks voorstelbaar dat de grauwe gans nog geen veertig jaar geleden een zeer zeldzame broedvogel was, die ooit zelfs werd uitgezet om te voorkomen dat de soort uit Nederland zou verdwijnen. Net als veel andere ganzen zijn grauwe ganzen heel sociale vogels en vormen ze paartjes voor het leven.

18 juli 2024... een onvolwassen jonge mantelmeeuw.

Juveniel moeilijk te onderscheiden van juveniele Zilvermeeuw, maar vaak donkerder. Bovendelen ‘geschubd’ en donker roestbruin, onderdelen iets lichter, in rust vleugelpunten en staart vrijwel zwart. Snavel zwartachtig, poten bruin. In vlucht makkelijker te herkennen door zwarte subterminale staartband en twee zwarte vleugelstrepen op binnenvleugel (juveniele Zilvermeeuw heeft bleke binnenste handpennen).

Komt voor in IJsland, Verenigd Koninkrijk, Noord- en West-Europa en Noord-Rusland. In Nederland zeer talrijke broedvogel, wegtrekkend, doortrekker en wintergast in zeer groot aantal.

foto's onder....een volwassen kleine mantelmeeuw.

De volwassen vogels zijn makkelijk te herkennen aan de bijna zwarte bovenvleugels en gele poten. De meeste kleine mantelmeeuw broeden langs de kust, maar ook in het binnenland kun je ze op veel plekken aantreffen.

54 cm. Veel kleiner dan Grote Mantelmeeuw; van deze te onderscheiden door gele poten (maar ’s winters vaak minder helder geel) en formaat. Mantel en vleugels leigrijs (ondersoort graellsii) tot bijna zwart (fuscus); overigens wit. Snavel geel met rode vlek. Broedt vooral in kustgebieden zoals duinen, strandvlakten, kwelders, schorren en dijken, steeds vaker ook in graslanden met veel water.

Aantal eieren in legsel meestal 3, soms 1 of 2. Buikig. Glad, niet glanzend en met een zeer fijn korrelig oppervlak. Licht olijf-geelbruin, olijf, groen of geelbruin, zelden zeer licht groenachtig-blauw, soms diep geelbruin of olijfkleurig. 

13.( 17 juni 2025) Oeverzwaluw: Oeverzwaluwen zijn kenmerkende vogels van open terreinen met zoet water (bijvoorbeeld rivieren). Het broedgebied moet aan twee belangrijke voorwaarden voldoen: er moet een kale zandige of lemige steilwand zijn (waarin de nestholen uitgegraven kunnen worden) en er moeten flink wat muggen of andere insecten rondvliegen. De winter brengen zij door in Afrika.

De bovendelen zijn bruin, maar heeft witte onderdelen met een duidelijke bruine borstband. De onderzijde van de vleugels is vrij donker en de staart is ondiep gevorkt. Graaft nestgang in zandige steilwand.

De oeverzwaluw komt voor in gebieden met grote open wateren en rivieren, waarlangs steilranden zijn om de nestgangen (tot wel 120 cm diep) te graven. Maar zij broeden ook in steilranden die door mensen zijn gemaakt, zoals afgravingen en zanddepots op bouwlocaties. Voordat zij vertrekken naar de overwinteringsgebieden gebruiken zij vaak grote rietvelden als slaapplaats.

Vanaf eind mei worden 4-5 eieren gelegd. Broedduur: 14-17 dagen. Meestal is er nog een tweede legsel, maar vaak in een andere kolonie. Broedt in kolonieverband in zelf gegraven gangen in steile wanden (natuurlijke oevers, afgravingen en zanddepots). Omdat kolonieplaatsen vaak tijdelijk van aard zijn, zijn kolonies niet plaatstrouw. De jongen zitten 20-24 dagen op het nest voor ze uitvliegen.

Op het menu staan vooral uit boven het water vliegende insecten, die in volle vlucht en laag boven het water worden gevangen.

Overwintering vindt plaats in de Sahel-regio. Van juli tot in oktober trekken ze in (soms zeer grote) groepen naar het zuiden. De eerste oeverzwaluwen verschijnen in maart al in ons land, maar de grootste aantallen keren van eind maart tot in juni terug.

14. (17 juini 2025): De steenloper komt voor in het noorden van het hele noordelijk halfrond, dus ook in Noord-Amerika. Nederland wordt zelfs bezocht door Noord-Canadese broedvogels. Hij foerageert op kenmerkende wijze, waarbij hij met zijn snavel allerlei materiaal (schelpen, steentjes, zeewier) omkiept om te kijken of er iets onder zit (vandaar de Engelse naam 'turnstone'). Steenlopers zijn onmiskenbaar, vooral in het prachtkleed en aan de kust vooral op dijken en strekdammen te vinden. Onmiskenbaar met kenmerkende tekening op kop en borst, oranjebruine met zwarte bovendelen, korte oranje poten en korte snavel. Jonge vogels en vogels in winterkleed grijs, zwart, wit, maar nog steeds makkelijk herkenbaar. Heeft in vlucht opvallende witte stuit en rug, zwart-witte staart en witte vleugelstrepen en schoudervlekken.

Maak jouw eigen website met JouwWeb