Het Vondelpark is het meest bekende stadspark van Nederland. Het park ligt midden in de stad. Zowel Amsterdammers als toeristen gaan er graag naartoe. Het park opende in 1865 en is sinds 1996 een rijksmonument. Het prachtige park in de gemeente Amsterdam-Zuid heeft een roemruchte geschiedenis toen in het jaar 1864 een groep burgers enkele hectaren grond kocht om het park te creëren. Het eerste standbeeld in het park, dat van schrijver en toneelschrijver Joost van den Vondel, werd in het jaar 1867 onthuld. Om wat interesse in het park te brengen, werd in het jaar 1873 een muziektent gebouwd. Het laatste deel van het park, bereikte het park tussen 1875 tot 1877 zijn huidige grootte van 47 hectaren.


Index
1. Ooievaar
2.Grote Zilverreiger
3. Halsbandparkiet
4. Winterkoning
5. Merel
6. Fitis
7. Tjiftjaf

Met inspanningen om het park nog verder te verfraaien, werd in het jaar 1937 in het midden van het park een rozentuin gevestigd. In prachtige tuinen drinkt men graag thee, en in 1937 werd een theesalon geopend. Bekend als het Blauwe Theehuis werd het modernistische gebouw gebouwd, waardoor er nog meer bezoekers kwamen.



(4 februari 2024): Een van de eerste planten die in het begin van het jaar bloeit is het sneeuwklokje. Het doet zijn naam eer aan en tovert het landschap om in een ongekend witte kleurenpracht.



De Ooievaar als gelukbrenger
Iedereen kent het verhaal over de ooievaar die een baby brengt. Echt realistisch is het niet, en pasgeboren baby zou namelijk ongeveer net zo zwaar wegen als de ooievaar zelf, wel heeft hij er een lekkere lange snavel voor… 2000 jaar geleden, in de tijd van de Germanen, noemde men de ooievaar Eidebar. Eide betekent leven of geluk, bar of baren betekent brengen. Ooievaars staan dus al duizenden jaren bekend als brengers van geluk. Daar komt waarschijnlijk ook het verhaal vandaan dat de ooievaar baby’s brengt. Vroeger vonden eind juni vaak trouwerijen plaats, met geboortegolf in maart en april als gevolg. Precies wanneer de ooievaars in groten getale terugkwamen uit hun zuidelijke overwinteringsgebieden. Zo leek het net alsof de ooievaars al deze baby’s meebrachten.

1. (4 februari 2024) Ooievaar: Onmiskenbare grote zwart-witte vogel met rode snavel en poten. Juveniel heeft valere snavel en bruine slagpennen. In vlucht met gestrekte hals, brede vleugels en poten die buiten de staart steken.
Ooievaars leven in de nabijheid van de mens. Ze nestelen bij voorkeur op menselijke bouwsels. In veel volksverhalen figureert de ooievaar als brenger van geluk en nieuw leven. Midden jaren '70 was de ooievaar zo goed als verdwenen uit Nederland. Samen met veel vrijwilligers heeft Vogelbescherming via een reddingsprogramma met ooievaar stations voorkomen dat de soort als broedvogel in Nederland uitstierf. Intussen komt de vogel niet meer voor op de Rode Lijst.

Ooievaars hebben één legsel per jaar in april, met per nest 3-5 eieren die 33-34 dagen worden bebroed. Broedt op hoge plekken zoals telefoonpalen, bomen, schoorstenen, kerktorens, hoogspanningsmasten of door de mens gemaakte palen met houten platform. Het paren gebeurt na de uitgebreide balts, waarbij de ooievaars hun kop in de nek gooien en klepperen. De jongen zitten 55-60 dagen op het nest. Als ze zijn uitgevlogen, worden ze nog 7-20 dagen gevoerd door de ouders

Extensief beheerde weilanden in veenweidegebieden en uiterwaarden met een hoge waterstand. Voor een broedplek maakt de ooievaar gebruik van kunstmatige nestgelegenheden op daken en wagenwielen, maar hij broedt ook in zelfgemaakte nesten in bomen.

Nederlandse ooievaars volgen vooral de trekroute via Spanje en maken via Gibraltar de oversteek naar Afrika. De meeste andere (vooral Oost-Europese) ooievaars maken gebruik van een route via de Bosporus. De ooievaar is een uitstekende vlieger met trage vleugelslag die goed gebruik weet te maken van thermiek. De Nederlandse ooievaars trekken deels weg, maar minstens een vijfde overwintert in eigen land, veelal afkomstig uit het herintroductieprogramma. De trekvogels keren vanaf februari terug en vertrekken weer vanaf augustus. In Nederland zie je ook doortrekkende Deense en Duitse ooievaars, soms in grote groepen op gemaaid graslanden of gebouwen.

Het voedsel van de ooievaar is gevarieerd: het bestaat uit kikkers, muizen, mollen en insecten en wordt vooral gezocht in weilanden en hooilanden. Maar ze eten ook hagedissen, regenwormen, jonge vogels, aas en afval.




2. (4 februari 2024) Grote Zilverreiger: De grote zilverreiger is een grote vogel met een gemiddelde lengte van 90 tot 100 centimeter. Hij heeft een wit verenkleed, een sierlijke hals en een lange, scherpe snavel. Het mannetje en vrouwtje hebben over het algemeen dezelfde uiterlijke kenmerken, maar het mannetje kan iets groter zijn dan het vrouwtje. Grote witte reiger, die voor weinig vergissing kan zorgen. Lange gele snavel en doorgaans zwarte poten. In de broedtijd worden gedurende een korte periode de poten rood en de snavel zwart. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.

De grote zilverreiger is een prachtige vogel die in Nederland voorkomt. Deze elegante reiger is een favoriet onder vogelliefhebbers vanwege zijn imposante uiterlijk en sierlijke bewegingen. In de broedtijd is de grote zilverreiger vaak te vinden in rietmoerassen en ooibossen. In de winter is hij in Nederland op veel meer plekken te zien, als de vogels uit Zuid- en Oost-Europa hier komen overwinteren. Dan gebruiken ze voedselrijke weilanden en sloten om te foerageren.

Broedt van april tot juni bij voorkeur in kolonies in rietmoerassen, oeverzones van meren en plassen, bossen langs rivieren (ooibossen) en aan kusten bij de mondingen van rivieren. Om te nestelen heeft de grote zilverreiger een flinke hoeveelheid overjarig riet nodig, maar geregeld worden ook wilgen gebruikt om het nest in te bouwen. In één legsel worden 3-4 eieren uitgebroed in 25-26 dagen, en na 40-60 dagen zijn de jongen volgroeid. Desalniettemin maken ze al lopend/klimmend uitstapjes van het nest na 20-30 dagen.

Het voedsel van de Grote Zilverreiger is voornamelijk vis, maar ook kikkers, muizen, kleine vogels en mollen. Foerageert actiever dan de blauwe reiger op vis in poelen, sloten en ander ondieper water, soms op muizen in grasland.

Zeer uitgebreide trekbewegingen na de broedtijd, grote aantallen uit Europa overwinteren in Nederland en de rest van waterrijke (kust)gebieden/estuaria in Europa. Bij weersveranderingen (vorst/sneeuw) in de winter volgen vaak grote trekbewegingen naar het zuiden.




3. ( 4 februari 2024) De halsbandparkiet, een kleurrijke en levendige vogelsoort afkomstig uit Afrika en Zuid-Azië, heeft zich de afgelopen decennia stevig gevestigd in Nederland. Deze exotische vogels hebben zich aangepast aan het Nederlandse klimaat en leven in verschillende delen van het land.

Halsbandparkieten zijn kleurrijke en levendige vogels die steeds vaker in Nederland worden waargenomen. Deze exotische vogelsoort, oorspronkelijk afkomstig uit Afrika en Zuid-Azië hebben een voorkeur voor stedelijke gebieden en parken met voldoende groen. Ze zijn vaak te vinden in grote steden zoals Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, waar ze zich voeden met zaden, vruchten en zelfs knoppen van bomen. De aanwezigheid van waterrijke gebieden en hoge bomen lijkt hun voorkeur te hebben. Hoewel oorspronkelijk uit tropische gebieden, hebben halsbandparkieten zich aanpast aan de Nederlandse omgeving. Ze hebben geen problemen met koude winters en kunnen zelfs in de sneeuw worden waargenomen.

Halsbandparkieten zijn sociale vogels die vaak in groepen leven. Hun kenmerkende luide roep is vaak te horen terwijl ze door de lucht vliegen. Deze vogels kunnen behoorlijk ondeugend zijn en staan erom bekend soms schade aan te richten aan bomen en gewassen.

De aanwezigheid van halsbandparkieten in Nederland heeft gemengde reacties opgeroepen. Sommigen beschouwen hen als een exotische aanwinst voor de Nederlandse fauna, terwijl anderen zich zorgen maken over hun impact op inheemse vogelsoorten en landbouwgewassen. Er wordt onderzoek gedaan naar de invloed van deze vogels op de lokale ecosystemen. Het is van belang om een evenwicht te vinden tussen het behoud van inheemse soorten en het genieten van de diversiteit die halsbandparkieten met zich meebrengen.

De halsbandparkieten hebben zich met succes aangepast aan het Nederlandse milieu en zijn te vinden in stedelijke gebieden en parken met voldoende groen. Hun levendige kleuren en luide roep maken ze opvallende verschijningen. Het is belangrijk dat we hun invloed op het lokale ecosysteem begrijpen en evenwichtige maatregelen treffen om hun impact te beheren.


4. ( 17 maart 2024): Het winterkoninkje is het op één na kleinste vogeltje van Europa, alleen de goudhaan is kleiner dan hem. Hij komt wat nerveus over met zijn steeds op en neer gaande staart, drukke vliegbewegingen en druk rondscharrelend op de grond opzoek naar insecten. Ondanks dat zijn naam anders doet vermoeden, is het winterkoninkje alles behalve dol op de winter en koud weer. Sterker nog, veel winterkoninkjes overleven de koude winter zelfs niet. Dat kan ook bijna niet anders, want hij weegt maar ongeveer 9 gram en verliest in de winter gewicht door de kou.

Hoe komt de Winterkoning aan zijn naam:
Volgens een oude legende waren de vogels op zoek naar een eigen koning. De leeuw is dan wel de koning der dieren, maar de vogels wilde een eigen koning. Een vogel die moedig is. En dat is natuurlijk de vogel die het hoogst kan vliegen van allemaal. Vele vogels waagden een poging en vlogen zo hoog als ze konden. Maar de gier overtrof hen allen. Hij vloog kilometers hoog de lucht in tot de overige vogels hem bijna niet meer konden zien. Toen hij niet meer hoger kon, zag de zelfverzekerde gier al zijn overduidelijk overwinning. Plots kwam er echter een piepklein vogeltje tussen de vleugels van gier vandaan. Dit kleine vogeltje vloog nog enkele meters hoger. Eenmaal beneden aangekomen, moesten de andere vogels wel het kleine vogeltje tot koning der vogels kronen. Hier waren de meeste vogels het echter niet mee eens, want het vogeltje had immers valsgespeeld door een heel stuk mee te liften op de vleugels van de gier. Die gier kon de moed van het kleine vogeltje echter wel waarderen. Daarom werd besloten dat het kleine vogeltje de koning van de winter mocht zijn, want dan waren veel vogels vertrokken, en de gier de koning der vogels. Het is natuurlijk een prachtig verhaal, maar de waarheid zal het niet zijn. Hoe de winterkoning echt aan zijn naam is gekomen, is tot op heden onbekend.

Zoals ik al eerder aangaf is het winterkoninkje één van de kleinste vogeltjes van ons land. Hij is maar 9 tot 10 centimeter groot en weegt maar zo’n 9 gram. Zijn kenmerkende omhoog staande staartje geeft hem een wat grappig uiterlijk. Hij is roodbruin van kleur met een lichte streep boven zijn oog. Ook heeft hij fijne donkerkleurige streepjes op zijn lijf. Het winterkoninkje heeft een spanwijdte van ongeveer 17 centimeter en vliegt met snelle vleugelslagen laag boven de grond. Hij vliegt driftig van struik naar struik en scharrelt als een muis over de grond op zoek naar voedsel. Hij heeft een kleine spitse snavel en dunne, fijne pootjes. Ondanks zijn zeer kleine formaat, kan hij veel geluid produceren en is dan ook luidruchtig aanwezig in parken en bossen. Ook is hij hyperactief. Het winterkoninkje heeft een prachtige heldere, maar vooral luide zang die je vast wel eens vaker gehoord hebt. Zelfs in de winter blijft hij doorzingen, als alle andere zangvogels allang zijn gestopt of vertrokken zijn naar warmere oorden. Bij koud weer zoeken de kleine vogeltjes elkaar op en blijven dicht bij elkaar om te schuilen en warm te blijven. Ook slapen ze op deze manier om warm te blijven. Meestal bestaat zo’n groepje van winterkoninkjes uit minder dan tien vogeltjes. Toch kunnen ze soms grotere groepen vormen. Het record staat tot nu toe op een groep van 61 vogeltjes.

De Winterkoning komt niet alleen in Nederland veelvuldig voor, ook in de rest van Europa is de winterkoning een veel geziene bewoner. Behalve in het hoge noorden waar strenge winters heersen en het zelfs in de zomer niet al te warm is. Ondanks dat Nederland niet bekend staat om zijn milde winters vol zonneschijn en heerlijke temperaturen, blijft het winterkoninkje het hele jaar in ons land. Hij is dus een standvogel en vertrekt in de winter niet naar warmere oorden. Winterkoninkjes uit Scandinavië en het Oostzeegebied trekken ieder jaar over ons land op weg naar een warmer oord om te overwinteren. Zij vinden onze winters nog altijd te koud. Veel winterkoninkjes sterven dan ook in de winter vanwege de vorst en onvoldoende insecten om te eten. Toch blijft de populatie al jaren in stand en is het geen bedreigde vogelsoort. Dit komt omdat de winterkoning meerdere legsels per jaar heeft en meerdere eieren uitbroedt.

Het mannetje begint rond half april met het maken van meerdere nesten op verschillende plekken. Dit doet hij in oude boomholten, in een klimop, in stapels takken of in struiken. Hij maakt gemiddeld zes nestjes, maar er zijn ijverige mannetjes bekend die er een stuk meer bouwen. Het record staat tot nu op twaalf nestjes gemaakt door één Nederlands winterkoninkje gedurende één broedseizoen. Voor hij begint met het bouwen van het nest gaat hij op zoek naar geschikte locaties. Zodra hij er een gevonden heeft, begint hij met het bouwen van een diep nest in de vorm van een rechtopstaand ei. De ingang bevindt zich aan de zijkant van het nest. Het nest wordt gemaakt van takjes. De buitenkant wordt bekleed met onder andere mos en gras. Af en toe zijn er winterkoninkjes die zich helemaal uitsloven en een nest van twee verdiepingen bouwen. In het grotere bovengedeelte worden de eieren uitgebroed en het onderste deel van het nest is om te slapen.

Na het bouwen gaat hij op zoek naar een partner. Dit doet het winterkoninkje door zijn luidruchtige stem op te zetten en zo driftig te fluiten dat zijn hele lijfje meebeweegt. Zo probeert hij een vrouwtje dat in de buurt is te verleiden. Met een soort ratelend geluid probeert hij contact te leggen met een vrouwtje dat op zijn gefluit is afgekomen. Is het gelukt om het vrouwtje voor zich te winnen? Dan neemt hij haar mee naar de door hem gebouwde nestjes. Het vrouwtje inspecteert ze allemaal nauwkeurig en kiest het in haar ogen beste nest uit. Zij zal vervolgens het nestje afwerken door het aan de binnenkant te bekleden met zacht materiaal als vachtharen en veertjes. Van half april tot juli is het broedseizoen van de winterkoning. Ze hebben twee legsels per jaar met gemiddeld vijf tot zeven eieren. De eitjes van het winterkoninkje zijn wit van kleur met roodbruine vlekjes. De eitjes zijn 16 bij 12 millimeter groot. Het broeden duurt zo’n 15 dagen.




5. (17 maart 2024): De mannelijke merel is de enige kleine, volledig zwarte vogel in Europa. Het glanzend zwarte verenkleed contrasteert met een heldere goudgele snavel en oranjegele oogring. Het heeft donkerbruine poten en een lange, brede staart. Het hoofd en lichaam van het vrouwtje zijn donkerbruin van kleur.

De mannelijke merel is de enige kleine, volledig zwarte vogel in Europa. Het glanzend zwarte verenkleed contrasteert met een heldere goudgele snavel en oranjegele oogring. Het heeft donkerbruine poten en een lange, brede staart. Het hoofd en lichaam van het vrouwtje zijn donkerbruin van kleur.

Oorspronkelijk een bossoort, leeft de merel nu gelukkig in parken en steden in heel Europa. De merel is een veel voorkomende en welkome bezoeker van tuinen en zal hij vaak in het gras worden gezien op jacht naar wormen. Hun favoriete tijd voor deze activiteit is in de vroege ochtend, of na een regenbui. In de herfst is de beste plek om merels te zien bij houtwallen en beboste gebieden met fruitbomen.

De merel broedt in bossen, parken en tuinen. Beide geslachten zijn territoriaal. De mannelijke merel trekt het vrouwtje aan met een baltsvertoning die bestaat uit rondrennen en zijn kop buigen. Het vrouwtje blijft de hele tijd stil en kijkt met enige onthechting toe totdat ze besluit hem te accepteren. De soort is monogaam. Het nest zal een stevig gebouwde beker gras en bladeren zijn, bekleed met modder en vervolgens met fijner gras. Eieren worden gelegd van maart-juli, 3-5 per keer en worden ongeveer 13 dagen bebroed. Vrouwtjes kunnen tot 5 broedsels per jaar grootbrengen, maar vaker 2-3.








6. (13 april 2024): De fitis heeft een lengte van ongeveer 11 tot 12 centimeter en heeft een slanke bouw. Het verenkleed van de fitis is voornamelijk groenachtig van kleur, met een lichte buik en een gelige onderzijde. Het mannetje en het vrouwtje zien er vrijwel hetzelfde uit, maar het mannetje heeft vaak wat meer geel op de borst.

De fitis staat bekend om zijn karakteristieke zang, die bestaat uit een serie snelle en oplopende tonen. Het geluid lijkt een beetje op het geluid van een fietspomp, vandaar ook de naam “fitis”. Deze zang is vooral te horen in de broedtijd, wanneer de fitis zijn territorium probeert te verdedigen en een partner probeert aan te trekken.

De fitis komt voornamelijk voor in loofbossen, parken en tuinen met voldoende struikgewas. Hij heeft een voorkeur voor gebieden met veel bladafval, omdat hij daar insecten kan vinden om op te eten. In de wintermaanden trekt de fitis naar warmere gebieden in Zuid-Europa en Afrika.


De fitis is een insecteneter en voedt zich voornamelijk met kleine insecten, zoals muggen, vliegen en kevers. Daarnaast eet hij ook kleine spinnetjes en andere geleedpotigen. De fitis zoekt zijn voedsel voornamelijk in de boomtoppen, waar hij behendig tussen de takken door klautert.

De fitis bouwt zijn nestje op de grond, meestal goed verstopt onder bladeren en gras. Het nestje bestaat uit gras, mos en boomschors, en wordt bekleed met fijne materialen zoals veertjes en haren. Het vrouwtje legt gemiddeld 5 tot 6 eieren, die ze zelf uitbroedt. Na ongeveer 12 tot 14 dagen komen de eieren uit en worden de jongen gevoed met insecten die door beide ouders worden verzameld. Het broedseizoen van de fitis begint meestal in april en duurt tot juli. Tijdens deze periode zijn de fitis en zijn zang het meest actief. Na het broedseizoen trekken veel fitissen weer naar warmere gebieden om te overwinteren.




7. (6 augustus2024) Tjiftjaf: Z’n liedje dat klinkt als ‘tjif-tjaf’ kan men vaak horen vanuit het struikgewas of hoog in de bomen waar deze behendige vogeltjes zich graag ophouden. Hun gezang speelt een cruciale rol tijdens het paarseizoen; ze gebruiken het om territoria af te bakenen en partners aan te trekken.

Het is fascinerend hoe zo’n klein beestje een groot verschil maakt in ons ecosysteem door insectenpopulaties onder controle te houden. De tjiftjaf voedt zich namelijk met muggen, spinnen en andere kleine insecten wat hem een natuurlijke plaagbestrijder maakt.

- Ken je dat gevoel wanneer je plots stilstaat bij het geluid van fluitende vogels? Dat moment waarop je luistert en probeert uit te maken welke vogel je hoort? Voor velen markeert de terugkeer van het tjiftjaf-liedje de komst van de lente. Het symboliseert vernieuwing en groei iets wat we allemaal kunnen waarderen na een lange winter. De tjiftjaf dankt zijn naam aan het karakteristieke geluid dat hij maakt. Het ‘tjif-tjaf’-geluid kan eindeloos herhaald worden en draagt ver door het bos of park waar hij zich bevindt. Zijn zang begint vaak al vroeg in het voorjaar en is een teken dat de lente eraan komt.

De tjiftjaf, een kleine en behendige zangvogel, is vooral te vinden in loof- en gemengde bossen. Ze hebben een voorkeur voor gebieden met dicht struikgewas en ondergroei waar ze op zoek gaan naar insecten. In Europa zijn ze veelal aanwezig, maar hun leefgebied strekt zich uit tot in delen van Azië.

De tjiftjaf ontsnapt aan de koude winters in onze streken en begint daarom vanaf half augustus naar het zuiden te trekken. De vogels overwinteren ofwel in de Middellandse Zee, in Afrika of bij de Perzische Golf. Incidentele exemplaren overwinteren ook in Duitsland, maar de meeste populaties trekken naar het zuiden en keren pas in maart naar ons en hun broedgebieden terug.







Maak jouw eigen website met JouwWeb