In de jaren zestig is dit park aangelegd als recreatiepark. In het park ligt een grote plas, de Beundersbraak. Deze zou zijn ontstaan door een dijkdoorbraak van de Noorder IJ- en Zeedijk. Sinds de jaren tachtig is het park in ecologisch beheer. Dat wil zeggen het groenbeheer is een vorm van het beheren van groen waarbij de inheemse flora en fauna centraal staan. Bij ecologisch beheer wordt er gestreefd de biodiversiteit te vergroten en de flora en fauna de kans te geven zich door middel van natuurlijke processen te ontwikkelen.  Sinds 1988 zijn er ook hele bijzondere dieren komen wonen, nl. de Schotse Hooglanders. Ze zeggen dat dit het eerste park was in Nederland waarbij de runderen werden ingezet om het park te onderhouden.

In de jaren ’80 van de vorige eeuw werd het park nog bedreigd met sluiting. Destijds was de gemeente Zaanstad genoodzaakt fors te bezuinigen op het beheer van het park. Het park werd met sluiting bedreigd toen men er een gevangenis wilde neerzetten, die de Amsterdamse Bijlmerbajes moest gaan vervangen. Dit plan wekte veel verontwaardiging op bij de Zaanse bevolking. Uiteindelijk werd aan dit plan een  een halt toegeroepen doormiddel van een referendum. Destijds was ikzelf nog woonachtig in Zaandam en heb het referendum "Voor Behoud Vijfhoekpark" mede ondertekend. In 2004 is het park door de provincie Noord-Holland tot monumentaal park uitgeroepen.

Zoals eerder beschreven is het park vroeger aangelegd als recreatiepark met een meer waar je kon zwemmen en goed verzorgde grasvelden. Nu laten ze het park bewust verwilderen. Bomen die gekapt worden, blijven op de grond liggen. Wanneer je tegenwoordig het park bezoekt kun je echt op ontdekkingsreis. Het is het leefgebied van de trotse Hooglanders, dus af en toe moet je omlopen, als er weer eentje niet van het pad af gaat. Ik vind het een mooi park omdat het heel anders is dan andere parken. 

Sinds enkele jaren worden er zelfs ooievaars gesignaleerd. Er is een paal neergezet waarop ze hun nest kunnen bouwen. In 2020 zorgde de ooievaars voor blije gezichten omdat hier sinds 1910 het eerste broedpaartje werd gezien. Sindsdien keren de vogels jaarlijks terug in het Vijfhoekpark. Wie de klepperende ooievaars wil bekijken wordt aangeraden om op afstand te blijven vooral een verrekijker mee te nemen om het paar niet te verstoren.

Index:

1. Kauw

2. Kraai

3. Ooievaar

4. Nijlgans

5. Slobeend

6. Krakeend

7. Tureluur

8. Halsbandparkiet

9. Watersnip

10. Koolmees

11. Smient

1. (19 maart 2024): De kauw, hier zittend op een ooievaarsnest, heeft een karakteristiek uiterlijk met zijn grijze nek en kop, zwarte veren en opvallende lichte ogen. Ze zijn ongeveer 32-34 centimeter lang en wegen gemiddeld tussen de 220-250 gram. Kauwen staan bekend om hun luidruchtige gekras en hun vermogen om gereedschappen te gebruiken om voedsel te bemachtigen.

Kauwen zijn zeer aanpasbare vogels en komen voor in een verscheidenheid aan habitats, waaronder steden, parken, bossen en landelijke gebieden. Ze voeden zich met een gevarieerd dieet, bestaande uit insecten, wormen, zaden, fruit en afval. Hun aanwezigheid in stedelijke omgevingen is te danken aan hun vermogen om voedselresten te vinden. De kauw staat bekend om zijn sociaal gedrag en leeft vaak in groepen, bekend als troepen. Ze communiceren met elkaar door middel van een scala aan geluiden, variërend van luide krassen tot zachte roepjes. Kauwen zijn nieuwsgierig en onderzoekend van aard, wat hen helpt bij het ontdekken van voedselbronnen en het oplossen van uitdagingen.

De kauw is een beschermde vogelsoort in Nederland en geniet wettelijke bescherming volgens de Wet natuurbescherming. Hoewel ze in grote aantallen voorkomen, worden kauwen soms nog steeds als plaagdieren beschouwd vanwege hun neiging om nesten te bouwen in gebouwen. Het is echter belangrijk om rekening te houden met hun ecologische rol in het ecosysteem. De kauw is een fascinerende inheemse vogel in Nederland met unieke eigenschappen en gedragingen. Hun aanpassingsvermogen en intelligentie maken ze tot een opvallende soort in zowel stedelijke als landelijke omgevingen. Door hun beschermde status is het van groot belang dat we de aanwezigheid van de kauw koesteren en respecteren in onze diverse ecosystemen.

2. (19 maart 2024): De zwarte kraai is een grote vogel die gemiddeld tussen de 45 en 50 centimeter lang is. De mannelijke en vrouwelijke zwarte kraaien hebben over het algemeen een vergelijkbaar uiterlijk, waarbij het mannetje iets groter kan zijn dan het vrouwtje. Ze hebben een volledig zwarte verenkleed met een glanzende uitstraling. De snavel is krachtig en zwart van kleur, terwijl de poten ook zwart zijn.

De zwarte kraai is een alleseter en heeft een gevarieerd dieet. Ze voeden zich met zowel dierlijk als plantaardig voedsel. Enkele van de voornaamste voedselbronnen voor zwarte kraaien zijn:  Insecten en larven,  Wormen,  Vruchten en bessen,  Zaden en granen, Eieren en jonge vogels en  Aas en afval.

Zwarte kraaien zijn monogaam en vormen vaak langdurige paarbanden. Ze bouwen nesten in bomen, meestal in de top van hoge bomen, waar ze hun eieren leggen. Het vrouwtje legt gewoonlijk 3 tot 6 eieren, die door beide ouders worden uitgebroed gedurende ongeveer 18 tot 20 dagen. Na het uitkomen worden de jongen nog zo’n 30 tot 35 dagen gevoed door beide ouders voordat ze zelfstandig worden.

Het broedseizoen van de zwarte kraai begint meestal in maart en duurt tot juni. Tijdens deze periode zijn ze druk bezig met het bouwen van nesten, het leggen van eieren en het grootbrengen van hun jongen. Na het broedseizoen vormen kraaien vaak grote groepen en trekken ze samen op zoek naar voedsel. De zwarte kraai heeft momenteel geen bedreigde status en wordt beschouwd als een algemene vogelsoort in Nederland. De populatieomvang is stabiel en ze hebben geen specifieke beschermingsmaatregelen nodig.

3. (19 MAART 2024): Ooievaars leven in de nabijheid van de mens. Ze nestelen bij voorkeur op menselijke bouwsels. In veel volksverhalen figureert de ooievaar als brenger van geluk en nieuw leven. Midden jaren '70 was de ooievaar zo goed als verdwenen uit Nederland. Samen met veel vrijwilligers heeft Vogelbescherming via een reddingsprogramma met ooievaarsstations voorkomen dat de soort als broedvogel in Nederland uitstierf. Intussen komt de vogel niet meer voor op de Rode Lijst.

Onmiskenbare grote zwart-witte vogel met rode snavel en poten. Juveniel heeft valere snavel en bruine slagpennen. In vlucht met gestrekte hals, brede vleugels en poten die buiten de staart steken.

Ooievaars hebben één legsel per jaar in april, met per nest 3-5 eieren die 33-34 dagen worden bebroed. Broedt op hoge plekken zoals telefoonpalen, bomen, schoorstenen, kerktorens, hoogspanningsmasten of door de mens gemaakte palen met houten platform. Het paren gebeurt na de uitgebreide balts, waarbij de ooievaars hun kop in de nek gooien en klepperen. De jongen zitten 55-60 dagen op het nest. Als ze zijn uitgevlogen, worden ze nog 7-20 dagen gevoerd door de ouders.

 

Extensief beheerde weilanden in veenweidegebieden en uiterwaarden met een hoge waterstand. Voor een broedplek maakt de ooievaar gebruik van kunstmatige nestgelegenheden op daken en wagenwielen, maar hij broedt ook in zelfgemaakte nesten in bomen.

Het voedsel van de ooievaar is gevarieerd: het bestaat uit kikkers, muizen, mollen en insecten en wordt vooral gezocht in weilanden en hooilanden. Maar ze eten ook hagedissen, regenwormen, jonge vogels, aas en afval.

Nederlandse ooievaars volgen vooral de trekroute via Spanje en maken via Gibraltar de oversteek naar Afrika. De meeste andere (vooral Oost-Europese) ooievaars maken gebruik van een route via de Bosporus. De ooievaar is een uitstekende vlieger met trage vleugelslag die goed gebruik weet te maken van thermiek. De Nederlandse ooievaars trekken deels weg, maar minstens een vijfde overwintert in eigen land, veelal afkomstig uit het herintroductieprogramma. De trekvogels keren vanaf februari terug en vertrekken weer vanaf augustus. In Nederland zie je ook doortrekkende Deense en Duitse ooievaars, soms in grote groepen op gemaaid graslanden of gebouwen.

4. (19 maart 2024) Nijlgans: De nijlgans is niet alleen een exoot maar zet er ook exotisch uit. Kenmerkend voor deze veelkleurige gans (feitelijk een eend) is de donkere vlek rond het oog, de witte vleugelband en het vaak luidruchtig gedrag. Het zijn hoog op de poten staande slanke vogels. De nijlgans wordt gevonden in een groot aantal biotopen. De vogel geeft de voorkeur aan gebieden met een afwisseling aan water, bos en grasland tegenover zeer open en minder gevarieerde gebieden. Alleen in gebieden met grootschalige akkerbouw waar plassen en graslanden schaars zijn, wordt deze soort nauwelijks waargenomen (bijv. Flevoland) of is deze beperkt tot buitendijkse gebieden en binnendijkse kreken met moerasontwikkeling langs de oevers (Zeeland). Overdag bevinden nijlganzen zich doorgaans op een oever, terwijl zij tegen de avond vertrekken naar een foerageergebied tot op enkele kilometers van de plassen. De nacht brengen zij niet in het voedselgebied door. Ook de nijlgans broedt in de nabijheid van water. In de noordelijk delta worden broedgevallen bijvoorbeeld vooral langs grotere wateren en voormalige kreken vastgesteld . Nijlganzen nestelen doorgaans op de grond (in gebieden met geringe predatiedruk), in dichte vegetatie of onder struikgewas. Maar de keuze voor een broedplaats kan zeer flexibel zijn: nesten worden ook gevonden in oude boomnesten van roofvogels, kraaien of reigers, in boomholten, op hoogspanningsmasten en op gebouwen tot 60 meter hoogte. De nijlgans is een territoriale soort. Het foerageren en grootbrengen van de jongen vindt plaats binnen een broedterritorium, dat met ongeveer 1 hectare vrij groot is. Zij blijven rond de broedplaats vaak tot ver in het najaar. Niet-broedende vogels of niet succesvolle broedvogels verzamelen zich in juli in ruigroepen in de nabije omgeving van water. Deze verlaten zij weer in augustus/september. Nijlganzen behouden hun vliegvermogen tijdens de rui. Omdat er in Noord-Afrika, het oorspronkelijke leefgebied van de nijlgans, naast landpredatoren ook grote waterpredatoren (krokodil) een bedreiging vormen is de mogelijkheid om te kunnen blijven vliegen erg belangrijk. Nijlganzen zijn dus niet zo kwetsbaar als ganzen, die tijdens de slagpenrui niet kunnen vliegen en zich terugtrekken in ontoegankelijke gebieden.

5. (19 maart 2024) Slobeend: Deze eend dankt zijn naam aan zijn spatelvormige snavel: met deze snavel kan hij al zijn voedsel weg ‘slobberen’. Zo werkt hij op efficiënte wijze allerlei kleine waterdieren en kroos weg. Naast deze bijzondere snavel vallen nog een aantal andere kenmerken van de slobeend op. Zo hebben de mannetjes in de baltsperiode een groene kop, een helder witte borst en een rood/bruine buik. Tijdens de vlucht kun je ook goed de lichtblauwe vleugel van de slobeend zien. De vrouwelijke slobeend heeft wel dezelfde kenmerkende snavel, maar een heel ander verenkleed. Deze is bruin met donkerbruine vlekken, erg vergelijkbaar met de wilde eend. Een volwassen slobeend is ongeveer 48 centimeter groot, maar kan ook een stukje kleiner of groter uitvallen. Lees onderaan deze pagina meer over de slobeend.

Je vindt de slobeend het meest in gematigde gebieden in Europa, ook in de meer gematigde regio’s van Scandinavië of Spanje. Nederland is tijdens de broedperiode van de slobeend een van de meest populaire landen in het noordwesten van Europa. Vooral in het westen van het land, met name bij de polders, kom je de slobeend tegen. In de nazomer kun je ze ook treffen bij de Oostvaardersplassen. Vooral in waterrijke gebieden kun je de slobeend treffen. Ze maken hun nesten in hoog gras, vlakbij het ondiepe water. Je kunt ook slobeend nesten verder van het water vandaan vinden, in struiken of andere beschutting. Hier kiezen ze vaak voor wanneer er geen hoog gras bij het water beschikbaar is. De Europese slobeend blijft vaak op dezelfde plek, maar van oorsprong is de soort eigenlijk een trekvogel. De locatie waar de slobeend overwintert varieert van het zuiden van Europa tot het tropische gedeelte van Afrika. Vanaf maart keren ze dan weer terug naar hun oorspronkelijke broedgebied. Hierdoor is de kans dat je de slobeend in Nederland aantreft in maart en april het grootst.

Vanaf april start de broedperiode van de slobeend. Deze periode duurt tot begin juni. Ze bouwen dan graag zelf een nest op een mooie beschutte locatie. Ze kiezen vaak een plek uit waar de aanvliegroute naar het nest goed vrij is. Wanneer het nest klaar heeft de slobeend één legsel, met 7 tot 10 eieren. Deze eieren hebben een groengele kleur. Wanneer het nest door roofdieren verloren gaat, starten ze soms nog een tweede legsel. Het broeden duurt ongeveer 23 dagen, daarna komen de eieren uit. Je vindt slobeenden tijdens hun broedperiode vaak in losse groepen of paartjes. Ze vinden het dan niet erg om bij elkaar in de buurt te broeden. Net als meer eenden, kan de slobeend profiteren van het gebruik van een eendenkorf. Een eendenkorf is een vaasvormige mand, waar eenden in kunnen broeden. Door de vorm kunnen veel vogels, maar ook veel roofdieren, het nest gedeelte van de korf niet bereiken. Hierdoor blijven de eieren veilig en kunnen ze niet weggekaapt worden. Dit verhoogt de kans op broedsucces voor de slobeenden. Wanneer u in waterrijk gebied woont, kan het plaatsen van broedkorven de slobeend helpen. Zeker omdat het aantal slobeenden sinds halverwege de vorige eeuw sterk afneemt. De eendenmand kan het beste op een beschutte locatie geplaatst worden en werkt het best op een plek boven het water. Dan kunnen veel landroofdieren het nest niet bereiken, maar de eenden wel.

Door de handige snavelvorm kan de slobeend een bepaalde hoeveelheid water tot zich nemen en deze vervolgens filteren. Het voedsel dat zich in dit water bevindt blijft dan achter. Denk dan bijvoorbeeld aan slakjes, kleine kreeftjes en insecten. Ook plankton en zaden van planten blijven in de snavel achter. Dit geeft de slobeend een groot voordeel tijdens minder voedselrijke periodes.

6. ( 19 maart 2024) Krakeend: Mannetjes hebben een bruine kop en een zwart achterlijf met lichtbruine staartpunt. De rest van het lichaam is grijs met een fijne tekening, wat het beste te zien is op de borst. De schouderveren zijn opvallend lang en beige van kleur en de snavel grijszwart. Vrouwtjes lijken sterk op de wilde eend. De witte spiegel, de witte buik en de oranje snavel vormen de belangrijkste kenmerken om vrouwtjes van wilde eenden te onderscheiden.

Krakeenden zie je vaak in waterrijke gebieden waar ze hun kostje bij elkaar scharrelen door te grondelen – dit betekent dat ze hun voedsel zoeken door met hun kop onder water te duiken terwijl hun staart omhoog blijft steken. Ze eten voornamelijk plantenzaden, kleine waterdieren en algen.

Deze vogels zijn echte trekvogels; veel krakeenden brengen de wintermaanden door in Zuid-Europa of Noord-Afrika om vervolgens terug te keren naar noordelijke streken voor het broedseizoen. Hierbij leggen ze indrukwekkende afstanden af die kunnen variëren per individu maar gemiddeld genomen trektochten behelzen van honderden tot zelfs duizenden kilometers.

Krakeenden kiezen in het voorjaar een partner waarmee ze het broedseizoen doorbrengen. Het baltsen is bijzonder om te zien en kan soms complexe dansjes inhouden waarbij de mannetjes hun verenpracht tonen om de vrouwtjes te imponeren. Zodra een paar gevormd is, begint de zoektocht naar een geschikte broedplaats. De nesten worden doorgaans op de grond gemaakt, verscholen tussen riet of onder struiken. Vrouwtjes leggen gemiddeld 8 tot 11 eieren per legsel.  Het broeden duurt ongeveer 25 dagen waarbij voornamelijk het vrouwtje broedt. Tijdens deze periode beschermt het mannetje vaak het territorium tegen indringers en andere concurrenten.

Zodra de kuikens uitkomen zijn ze zogenaamde nestvlieders; dit betekent dat ze kort na het uitkomen al in staat zijn om het nest te verlaten. Ze zijn dan bedekt met dons en kunnen vrijwel direct lopen en zwemmen, maar blijven afhankelijk van moeder voor warmte en bescherming tegen roofdieren. Het opgroeien gaat snel; binnen een paar weken beginnen ze al te lijken op volwassen krakeenden hoewel hun vliegspieren nog niet volledig ontwikkeld zijn. Dit gebeurt meestal pas na ongeveer acht weken. Het is fascinerend dat jonge krakeenden instinctief weten hoe ze zich moeten gedragen om te overleven. Zo duiken ze bij gevaar instinctief onder water of houden zich muisstil verborgen in de vegetatie. Oudervogels communiceren vaak met zachte geluidjes om contact met hun kuikens te houden terwijl zij hen leren wat eetbaar is en hoe zij gevaren kunnen vermijden.

7. (14 april 2024) Tureluur: De tureluur is een grote waadvogel met feloranje poten – dit zijn veruit de meest onderscheidende kenmerken van deze vogel. Hun lichamen hebben voornamelijk een gespikkelde bruine kleur en ze hebben blekere buiken. De snavel is recht en middellang en staat aan de oranje basis en zwart aan het einde. Tureluurs zijn vrij wijdverspreid, maar je hebt meer kans om ze te zien in Noord-Engeland en Schotland. In de winter zijn deze vogels in grote aantallen te zien rond wetlands en aan de kust.

Territoriaal en monogaam, maar paren kunnen dicht bij elkaar broeden, in half-kolonies. Nest op grond, meestal goed verborgen tegen een pol gras; vouwt gras over het nest. Legtijd april-juni (in het noorden). Eén broedsel, meestal vier eieren. Broedduur: 23-24 dagen, beide geslachten broeden. Jongen zijn nestvlieders en worden door beide ouders gehoed, maar vaak alleen door het mannetje; vaak ook splitst de familie zich. Jongen vliegvlug na 23-25 dagen.

Hun leefgebied; vochtige, kruidenrijke, laat gemaaide graslanden met een pollige structuur en veel slootjes, greppels en plasdras; kwelders; natte, open duinvalleien, heiden en venen. Buiten de broedtijd vooral in zoute milieus, in getijdengebieden (Waddenzee, Delta), maar ook in ondiepe plassen en slikjes in het binnenland.

Grotendeels trekvogel, maar deel IJslandse en West-Europese tureluurs nagenoeg standvogel. Noord-Scandinavische en Russische populaties trekken verst naar het zuiden (West-Afrika); IJslandse populatie overwintert vooral in West-Europa (Waddenzee). Trek over breed front en via de kust naar ZZW, wellicht ook over de Sahara naar West-Afrika. Voorjaarstrek van maart - april tot diep in mei (noordelijke broedvogels, als Nederlandse al volop broeden). Najaarstrek van juli tot in september. Trekt vooral 's nachts, in voorjaar ook overdag.

8. (14 april 2024): De halsbandparkietis een middelgrote papagaaiachtige die vooral bekend staat om zijn levendige kleuren en opvallende halsband van veren rondom de nek. Met een gemiddelde lengte van 40 tot 45 centimeter is de halsbandparkiet een imposante verschijning. Deze vogel heeft een slank postuur, een lange staart en sterke snavel. De verenkleur varieert, maar de meest voorkomende kleurvariant is groen, met accenten van geel en blauw op de vleugels en de staart. Een opvallend kenmerk van de halsbandparkiet is de rode snavel met een karakteristieke zwarte vlek op de bovensnavel.

De oorspronkelijke leefomgeving van de halsbandparkiet is Zuid-Azië en Afrika. Van oudsher komt deze vogel voor in gebieden zoals India, Sri Lanka, Nepal en delen van Afrika. In de loop der jaren heeft de halsbandparkiet zich ook verspreid naar andere delen van de wereld, waaronder Europa en Noord-Amerika. In sommige gebieden, zoals stedelijke omgevingen, hebben populaties van verwilderde halsbandparkieten zich succesvol gevestigd. Ze kunnen vaak worden waargenomen in parken, tuinen en boomgaarden. Op dit moment leeft de halsbandparkiet al bijna overal in Europa: van de Balkan tot aan Nederland en Engeland. Deze parkiet kun je overal tegenkomen.

De halsbandparkiet is een omnivoor, wat betekent dat hij zowel plantaardig als dierlijk voedsel eet. In het wild voeden ze zich voornamelijk met zaden, vruchten, bessen, noten, bloemen en nectar. Ze hebben sterke kaken waarmee ze zaden kunnen openbreken en vruchtvlees kunnen eten. 

De halsbandparkiet staat bekend om zijn levendige en sociale karakter. Het zijn zeer sociale vogels die graag in groepen leven. De voortplanting van halsbandparkieten vindt plaats tijdens het broedseizoen, dat meestal in de lente begint. De voortplanting van halsbandparkieten vindt plaats tijdens het broedseizoen, dat meestal in de lente begint. Het vrouwtje legt meestal 4 tot 6 eieren, die door beide ouders worden bebroed. De broedperiode duurt ongeveer 23 tot 28 dagen. Na het uitkomen van de eieren zorgen beide ouders voor de jongen door ze te voeden en te beschermen. De jongen verlaten het nest na ongeveer 6 tot 8 weken, maar ze worden nog steeds door hun ouders verzorgd en gevoed totdat ze zelfstandig kunnen zijn

9. (14 april 2024): De Pimpelmees valt onmiddellijk op door zijn levendige kleuren. De kop heeft een heldere kobaltblauwe tint, die zich voortzet tot de vleugels en de staart. Het lijfje daarentegen is geel, met een opmerkelijke donkere streep over de buik. Deze combinatie van helder blauw en geel geeft de Pimpelmees een uniek en herkenbaar uiterlijk. Zijn poten zijn blauwgrijs en de ogen hebben een donkere, bijna zwarte kleur. De mannetjes en vrouwtjes zien er vrijwel hetzelfde uit, al zijn de kleuren van het mannetje vaak net iets intenser.

De Pimpelmees staat bekend om zijn karakteristieke geluid. Met zijn levendige fluittoon en hoge piepjes, is het geluid van de Pimpelmees moeilijk over het hoofd te horen. Geen wonder dat ze soms ook wel "zangvogels" worden genoemd! Het mannetje gebruikt zijn liedje niet alleen om territorium af te bakenen, maar ook om een partner aan te trekken tijdens het broedseizoen.

De Pimpelmees, ook bekend als de Cyanistes caeruleus, heeft een interessante levenswijze. Deze slimme en behendige vogels leven voornamelijk in bossen, tuinen en struwelen. Ze zijn vaak te zien in kleine groepjes, die gezamenlijk op zoek gaan naar voedsel. De Pimpelmees staat bekend om zijn vermogen om op allerlei manieren aan voedsel te komen. Ze kunnen acrobatische toeren uithalen, zoals hangen ondersteboven aan takken, om insecten en zaden te bemachtigen. Daarnaast bouwen ze hun nesten in boomholtes en nestkasten, waarin ze hun eieren leggen en hun jongen grootbrengen. De Pimpelmees is een zeer sociale vogel en communiceert met andere mezen door middel van verschillende geluiden, zoals zachte trillingen en schrille roepjes.

De pimpelmees is een slimme en behendige vogel die bekend staat om zijn voortplantingsgedrag. Het vrouwtje bouwt het nest in een holte, meestal in een boom of nestkast, en legt vervolgens gemiddeld 8 tot 12 eieren.

Beide ouders broeden de eieren uit en zorgen voor de pasgeboren kuikens. Na ongeveer 16 dagen komen de jonge pimpelmezen uit het ei en worden ze gevoerd met insecten door hun ouders. Ze blijven ongeveer 20 dagen in het nest voordat ze uitvliegen. De voortplantingsperiode van de pimpelmees vindt meestal plaats in het voorjaar, wanneer er voldoende voedsel beschikbaar is voor de opgroeiende jongen.

9. (19 september 2024): De watersnip is een zeldzame weidevogel, maar op trek nog regelmatig te zien. Vertrouwt bij verstoring lang op zijn schutkleur, maar vliegt op tijd weg met een zigzaggend vlucht. Heeft opvallende baltsvlucht, waarbij de vogel in een schuine hoek omlaag duikt. Hij spreidt daarbij zijn buitenste staartpennen, die merkwaardig gevormd zijn. Door de vibratie ontstaat een blatend geluid.

Typische snip met zeer lange snavel. Opvallende strepen op kop en rug. Gebandeerde flanken. Een soort die op de watersnip lijkt, is het  bokje, maar die heeft een korte snavel en strepen op flanken. De watersnip vliegt bij verstoring vaak ver weg in zigzaggende vlucht; laat daarbij een schorre roep horen.

Paren worden meestal in het broedgebied gevormd, mannetjes arriveren eerder. Nest op de grond, goed verstopt in de vegetatie. Eén, soms twee broedsels, meestal vier eieren. Legtijd april-juni (in het noorden). Broedduur: 17-21 dagen, alleen vrouwtje broedt. Jongen zijn nestvlieders, worden gehoed en gevoerd door beide ouders. Worden aanvankelijk gevoerd. Vliegvlug na 19-20 dagen.

Broedt vooral in vochtig tot nat, zeer extensief gebruikt en kruidenrijk, rijk gestructureerd grasland op veen; ook in gemaaid rietland, trilvenen, vroeger ook natte heide. Graag met wat modderige plekken. Buiten Nederland ook in struiktoendra en open taiga en hoogvenen. Heeft een zachte bodem nodig. Buiten de broedtijd vooral natte graslanden, slootkanten, lage moerasvegetaties e.d. Niet op wad, wel in kwelders. Ook rijstvelden en natte akkers.

Trekvogel, die overwintert van West- en Zuid-Europa tot in Afrika ten zuiden van de Sahara. Kleinere aantallen zijn deeltrekker en standvogel (in gematigde breedten). Noordelijkste populaties trekken verder zuidelijker. Trekt over breed front over continent en over Sahara. Najaarstrek direct na broedtijd, tot diep in de winter. Voorjaarstrek van maart tot in mei (in het geval van noordelijke broedvogels). Trekt zowel overdag als 's nachts, meestal in kleine groepen.

10 (19 februari 2025) Koolmees: Witte wangen, zwarte hoed, gele borst en groenblauwe rug. De zwarte 'stropdas' maakt de koolmees compleet. Mannetjeskoolmezen gebruiken hun zwarte band om concurrenten te imponeren bij gevechten. Vrouwtjes hebben een smallere stropdas en zijn minder fel gekleurd. De koolmees is een van de meest voorkomende vogels in Nederlandse tuinen. 

Koolmezen broeden in Nederland in bosrijke gebieden in de hoogste dichtheden, maar is ook aanwezig in kleine bosjes, parken en tuinen zo lang er nestgelegenheid en voedsel voorhanden is. Maakt veel gebruik van boomholtes, maar broedt ook in schuurtjes en vaak in nestkasten. Komt overal in Nederland voor, behalve in grote open gebieden zonder bomen en struikgewas.

De koolmees is hoewel beweeglijk niet reislustig. Het is een 'standvogel', die alleen maar wegtrekt in zeer strenge winters. In de winter verblijven ze vaak in groepen samen met andere mezensoorten.

s Winters eten de koolmezen veel zaden, zoals beukennoten. In het voorjaar en de zomer is het voedsel eiwitrijker en eten ze wat meer rupsen en andere insecten. Jonge koolmezen eten voornamelijk rupsen en als de gezinsplanning klopt, valt de geboorte samen met de 'rupsenpiek'.

Koolmezen zijn zelf vaak het voedsel van sperwers. In hun braakballen zijn nog vaak de ringen terug te vinden van geringde koolmezen. In een braakbal werden eens zeven ringen aangetroffen!

De koolmees is als boomvogel een holenbroeder, die zijn nest in een boomholte of een namaakholte (nestkast) maakt. Tussen begin april en begin mei legt het vrouwtje 4-12 eieren (gemiddeld 8-9). Ze moet ongeveer twee weken broeden voor de eieren uitkomen. Daarna verblijven de jongen nog ongeveer 19 dagen in het nest voordat ze uitvliegen. De ouders zijn gedurende die tijd erg druk met het aanslepen van voedsel voor de jongen. Honderden keren per dag op en neer.

11. (19 februari 2025) Smient: Zoals de eerste zwaluw zomer brengt, tekent de komst van de smient het begin van de winter. In het najaar begint het, het melodieuze geluid van overvliegende smienten. Pieuw pieuw pieuw. Fluitend, melancholiek en vrolijk tegelijkertijd. Nu is de tijd om smienten te zien.

Smienten broeden onder meer in Scandinavië en Siberië – en in zeer kleine aantallen in Nederland - en trekken in het najaar massaal naar ons land. De meeste arriveren in oktober, november om in december te pieken. In februari tot april reppen ze zich weer naar hun noordelijke broedgebieden. Zoals nagenoeg alle eenden, maakt ook de smient weinig werk van zijn nest. Meer dan een kuiltje bekleed met wat dons is het niet. Het vrouwtje bebroedt de gemiddeld acht eieren gedurende 24 tot 27 dagen alleen. Een zware klus. Gelukkig hoeft ze de jongen niet te voeden. De kuikens zijn nestvlieders; ze verlaten meteen het nest en foerageren zelfstandig. Na zeven weken zijn ze vliegvlug.

Ze zijn bij ons met veel, heel veel, soms met bijna een miljoen. Een enorm aantal dat wel langzaam maar zeker daalt. Dat ligt vooral aan een internationale afname van het broedsucces. Wat mogelijk weer te maken heeft met een verslechtering van voedselaanbod en waterkwaliteit in Scandinavië. Maar ook de jacht (vooral in Rusland) en - periodiek - vogelgriep eisen bij de smient hun tol.

Zoals zo vaak in de vogelwereld hebben de mannen qua uiterlijk en zang ‘de beste papieren’. Hij is een beauty met zijn kastanjebruine kop met roomgele kruin en voorhoofd; zij is wat bruinig al heeft ook zij een mooie witte buik en aantrekkelijk kleine blauwe snavel. Ze lijkt minder bedeeld, maar dat is behoorlijk uitgekiend. Smienten broeden immers op de grond en weinig verborgen. Het bruine, wat gemêleerde verenkleed zorgt voor camouflage.

Smienten zijn zogeheten grondeleenden, net als bijvoorbeeld wilde eenden en slobeenden. Ze foerageren zowel door oppervlakkig ‘te happen’ in het water als half-duikend. Ze kantelen hierbij het lijf, steken dit half onder water en houden alleen ‘het kontje’ boven het water. Een grappig gezicht! Waterplanten vormen slechts een deel van het menu. Net als bij ganzen is ook bij smienten het vette boerengras favoriet.