Wieringen is een voormalig eiland in de kop van Noord-Holland. Vanaf de zeedijk heb je er een weids uitzicht over de Waddenzee, het belangrijkste natuurgebied van Nederland en een van de belangrijkste natuurgebieden in Europa. Niet voor niets dat de Waddenzee inmiddels op de Unesco Werelderfgoedlijst staat. Alle reden om zuinig met dit gebied om te gaan en niet zomaar het wad op te lopen. Waarom de Waddenzee zo belangrijk is? Nou, miljoenen steltlopers strijken er elk najaar en voorjaar neer om bij te tanken op hun reis naar zuid of noord. Ze doen niets anders dan zich volvreten. En dat opvetten is nodig, want ze vliegen daarna non-stop verder. Eten ze te weinig dan halen ze de plaats van bestemming niet. In elk geval niet levend.


Het wad (Balgzand) tussen Wieringen en Den Helder bij eb. Nergens in Noord-Holland is het vogelleven zo rijk als op Balgzand. Het gebied ligt ten oosten van Den Helder en reikt tot het voormalige eiland Wieringen. Het land is hier weids en mooi. Vanaf een aantal punten op de zeedijk heeft u een prachtig uitzicht op het wad. Balgzand is zo geliefd bij ontelbare vogels omdat het twee maal per dag droogvalt en dan eindeloze zand- en slikplaten blootlegt, waar heel veel schelpdieren, wormen, garnaaltjes en slakjes te vinden zijn. In het voorjaar broeden er tal van vogels, zoals kluten, sterns en meeuwen, op de tegen de dijk gevormde schorren.

Buitendijks, in de richting van Den Oever ligt een groot slikgebied, een van de eerste gebieden die bij eb droogvallen. En dat betekent dat je bij Vatrop dan grote zwermen rosse grutto’s, wulpen, scholeksters, zilverplevieren en bonte strandlopers kunt zien. Vaak vergezeld door lepelaars. Rotgans en bergeend foerageren op het slik. Bij de haven van Den Oever staat iets dat lijkt op een vogelkijkscherm. Langs de dijk bij Den Oever ligt een stukje kwelder met een rietpartij. In het riet broeden kleine karekieten. Op het water jagen visdiefjes en aan het eind van de zomer zwarte sterns. In de winter scharrelen op het slik ook eenden als smient en pijlstaart rond. Bontbekplevier en strandplevier worden er ook regelmatig gezien.



Index
1. Scholekster
2. Zilverreiger
3. Bruin zandoogje (vlinder)
4. Steenloper
5. Kanoet strandloper (winterkleed)
6. Roodborst
7. Middelste zaagbek
8. Rosse grutto
9. De grasmus
10.Drieteenstrandloper
11. Rotgans
12. Patrijs
13. Aalscholver
14. Zanglijster
15. Pijlstaart
16. Buizerd
17. Eidereend
18. Torenvalk
19. Graspieper
20. Smient


1. Scholekster: Scholeksters zijn stevig gebouwde, zwart-witte steltlopers die vaak aan de kust, maar ook algemeen in het binnenland worden aangetroffen. De snavel van de scholekster slijt hard maar groeit ook hard. Hij kan veranderen van vorm door het voedsel. Zo wordt de snavel puntiger als een scholekster in de zomer naar emelten en wormen prikt. Op het wad is zo’n snavel ook handig als je naar wormen prikt, maar in de winter eten veel scholeksters schelpdieren als kokkels. En dan wordt de snavel stomper, omdat ze hem gebruiken als beitel.


In het vlakke polderland van de Wieringermeer is het vroegere eiland Wieringen vanuit verschillende hoeken nog wel te herkennen. Hier het gezicht op Oosterland


Je moet een beetje geluk hebben, maar het komt regelmatig voor dat je al wandelend of fietsend langs het wad, gezelschap krijgt van een zeehond die nieuwsgierig een stukje met je op zwemt.



Foto 26 maart 2020.






2. De grote zilverreiger is een slanke, sneeuwwitte verschijning, die wat grootte overeenkomt met de blauwe reiger.De grote zilverreigers zijn inmiddels vaste bezoekers. De reigers vallen op en zijn prachtig om te zien. Ze worden winterreigers genoemd, omdat ze hier niet broeden. Wel zijn er in waterrijke delen van Nederland een aantal broedkolonies ontstaan.


In het broedseizoen vallen de sterk verlengde schouderveren als een wolk van tule over de rug. Deze pluimen, de zogenaamde aigrettes, hebben duizenden zilverreigers het leven gekost. Een aigrette is een hoofddeksel van veren, vaak bijeengehouden door een juweel, populair in de 19e en vroeg 20e eeuw. Aan het Britse hof was tot 1939 iedere dame verplicht om bij haar avondtoiletten een witte verenbos te dragen. In de jaren twintig van de 20e eeuw was de aigrette erg populair als hoofdtooi, al dan niet in combinatie met een tulband. Gelukkig is nu een eind gekomen aan die wrede slachtpartijen.


Korenbloemen en Kamille...je ziet ze steeds minder. Akkerbloemen zijn de meest bedreigde plantensoorten in ons land. Met de akkerbloemen is veel kleur uit het landschap verdwenen. Tot halverwege de vorige eeuw wandelde je zomers langs akkers die vol stonden met bloemen. Natuurlijk waren er de rode klaprozen, de witte kamilles, de blauwe korenbloemen en de oranje roggelelie, misschien wel de mooiste van allemaal. Maar er waren er zoveel meer.


3. Bruin zandoogje...Het bruin zandoogje is een vlinder die je veel tegenkomt in de duinen. De bovenkant van de vleugel is bruin, met daarin een zwarte vlek met een witte stip.Bij het vrouwtje heeft de voorvleugel een oranje vlek; bij het mannetje ontbreekt die. De rupsen overwinteren.





4. (20 november 2020)... De steenloper is onmiskenbaar met zijn kenmerkende tekening op zijn kop en borst, oranjebruine met zwarte bovendelen, korte oranje poten en korte snavel. Jonge vogels en vogels in winterkleed grijs, zwart, wit, maar nog steeds makkelijk herkenbaar. Heeft in vlucht opvallende witte stuit en rug, zwart-witte staart en witte vleugelstrepen en schoudervlekken.

Hij foerageert op kenmerkende wijze, waarbij hij met zijn snavel allerlei materiaal (schelpen, steentjes, zeewier) omkiept om te kijken of er iets onder zit. Steenlopers zijn onmiskenbaar, vooral in het prachtkleed en aan de kust vooral op dijken en strekdammen te vinden.





5. (20 november 2020) Kanoet strandloper (winterkleed)… Plompe, grote strandloper, bijna zo groot als een tureluur. Vrij korte snavel; vrij korte, groenige poten. Lange vleugels met een smalle vleugelstreep. Lichtere stuit zonder opvallende tekening. In zomerkleed diep roodbruin van de onderzijde, in de winter nagenoeg wit.
Foto's onder: .






6. Roodborsten zijn vaak erg nieuwsgierig en goed van vertrouwen. Tegen soortgenoten zijn zowel het mannetje als het vrouwtje daarentegen heel agressief en ze verdedigen 's zomers en 's winters fel hun territorium. Ze tonen daarbij de rode borstveren. Meestal maken roodborsten hun nesten goed verborgen op de grond. De jongen hebben overigens nog geen rode borst. In de winter trekt een deel van de roodborsten naar warmere streken in Europa waar meer eten te vinden is. Ook vogels uit noordelijke/noordoostelijke streken trekken naar het zuiden en komen zo in Nederland terecht.
Foto onder (11 februari 2021).





7. (februari 2020): De middelste zaagbek heeft een dunne en spitse bloedrode snavel, een kopergroene kop met wilde kuif met daarin een helderrood oog. Een witte halsring en roestrode borst met zwart manteltje met witte parels. Het vrouwtje is minder opvallend gekleurd; zij is egaal grijs met een bruine kop. Maar ze heeft een zelfde 'ongekamde' verentooi op het achterhoofd en dezelfde ranke snavel.







8. (14 mei 2020)… rosse grutto (foto's boven man en foto's onder vrouw): De rosse grutto heeft een lange, iets opgewipte snavel en kortere poten dan de grutto. Mannetje is in zomerkleed van kop tot het onderste van zijn staart roodbruin ("ros") getekend; vrouwtje is veel lichter. In winterkleed vrijwel wit van onderen en lichtbruin van boven. Vaak in grote groepen op het wad.






9. (4 augustus 2020)... Grasmus: De grasmus is geen opvallende vogel, maar de zang en de zangvlucht wel. Grasmussen zijn pioniervogels van de allereerste bosstadia, met opslag van struweel, in allerlei landschappen. Soms ook in pure ruigte met alleen hoge kruiden te vinden. Ondanks zijn naam is de grasmus niet nauw verwant aan de huismus. De 'familie' van de grasmussen is vooral een in het zuiden van Europa en in Afrika voorkomende groep vogels. Hiervan heeft de grasmus veruit het grootste verspreidingsgebied.






10. (1 december 2022) Drieteenstrandloper Winterkleed): In woeste uitbarstingen van energie reppen zich troepen Drieteenstrandlopers met de kop naar beneden de teruglopende golven achtervolgend, over het strand. Snel grijpen ze wat voedsel en rennen dan voor de volgende golf uit terug om niet ondersteboven te worden gespoeld. Op het Wad is dit echter niet nodig want daar kunnen ze rustig op de droog gevallen zandplaten foerageren. 's Winters zijn Drieteenlopers vrijwel overal op zandstranden langs de Noordzee te zien. Ook bij ons is het een algemene doortrekker en wintergast.

Het winterkleed is lichtgrijs van boven met een donkere schoudervlek. Poten zwart. Geslachten gelijk. Lengte 20 cm.

Zoals zo vele waadvogels doet het mannetje of het wijfje bij gevaar alsof het gewond is. Het dier spartelt over de grond en lokt zo de rover bij het nest weg. Het vliegt alleen op als de vijand te dichtbij komt.

Foto's onder (9 juni 2023) Drieteen Strandloper in zomerkleed:







De Westerlanderkerk, officieel de Nicolaaskerk. Het kerkje van Westerland ligt op een verhoogd kerkhof aan de westzijde van het voormalige eiland Wieringen. Daar de klok 1509 is gedateerd, is in dat jaar mogelijk de toren gebouwd.


Het Amstelmeer wordt door de Amsteldiepdijk, waar de N99 overheen loopt, afgescheiden van de Waddenzee. Voordat de Afsluitdijk werd aangelegd, vormde het oorspronkelijke meer, het Amsteldiep, de overgang tussen de Waddenzee en de Zuiderzee. Het Amstelmeer was feitelijk een voormalige zeearm van de Waddenzee. Rond het Amstelmeer liggen verschillende kleine plaatsjes; aan de noordoostkant Westerland en De Haukus en aan de zuidwestkant Van Ewijcksluis. Het Amstelmeer heeft een lengte van 4 kilometer, breedte van 2 kilometer en een oppervlakte van meer dan 600 hectare. Het zoetwatermeer is gemiddeld 2 tot 4 meter diep.

Het Lutjestrand aan het Amstelmeer is waarschijnlijk het oudste strand van Nederland. Het oorspronkelijke strand bestaat uit pleistoceen zand van zo'n 100.000 jaar oud en bestaat uit heel veel verschillende soorten mineralen, die ooit vanuit het noorden als grote stukken graniet hier verpulverd zijn aangekomen. In 1990 is er een nieuwe laag zand over het oude zand heen gespoten. Hiermee werd het strand groter en is het gelijk een mooie beschermlaag op het oude zand.





11. (februari 2020)… De Rotgans is er in twee varianten: de zwartbuik-rotgans en de witbuikrotgans. Aan deze namen valt te achterhalen waarin ze verschillen. In Nederland komt vooral de zwartbuik-variant voor. In de winter zijn ze vooral te vinden in de Wadden en in Zeeland. Op zee zie je dan langgerekte linten ganzen, vlak over het wateroppervlak vliegen. Zeker als het niet al te ver uit de kust is, gaat het dan om Rotganzen. Ze eten gras op kwelders of op weilanden vlak bij de kust.





Amstelmeer

Villa, gebouwd in het kader van de Zuiderzeewerken ter huisvesting van één van de directieleden en genaamd Waterkeer. Het pand werd gebouwd omstreeks 1927. Het pand is onder andere bewoond geweest door ir. Lely, initiator en grondlegger van de Zuiderzeewerken. De Zuiderzeewerken zijn grotendeels uitgevoerd volgens zijn plannen. Lely ontwierp in 1891 een eerste concept van zijn plan voor de afsluiting van de Zuiderzee, waarop deze binnenzee uiteindelijk in 1932 door de afsluitdijk definitief werd afgesloten en het huidige IJsselmeer ontstond. Het pand ziet aan de achterzijde uit over de weilanden van Westerlanderkoog, het Amstelmeer en in de verte op de in 1930 ingepolderde Wieringermeer.


Normerven-Vogelscherm: Gelegen op de Waddendijk, biedt dit kijkscherm zicht op een belangrijke hoogwatervluchtplaats voor vogels. Bij hoogwater komen hier duizenden vogels rusten: grote aantallen scholekster, kluut, rosse grutto en kanoet, maar ook bontbekplevier, bonte strandloper en kleine strandloper. In de nazomer zijn hier ruiende bergeenden waar te nemen en 's winters ook eiders en aalscholvers. En 's nachts, goed waar te nemen op een maanverlichte nacht, is het de slaapplaats van duizenden ganzen en veel kleine zwanen. U kunt er net genoeg dichtbij komen om met een kijker te kunnen genieten van de spectaculaire vogelmassa's, maar een telescoop is aan te bevelen.





12. (17 april 2020)… patrijs: Patrijzen zijn standvogels van open agrarisch gebied, heidevelden en hoogvenen. Oorspronkelijk waren het steppebewoners, maar de soort heeft zich erg goed aangepast aan het leven in kleinschalig agrarisch landschap. In Nederland komt de patrijs verspreid voor. Akkerland is het meest in trek, vooral als dit wordt afgewisseld met ruige dijken, slootranden, wegbermen en houtwallen. Patrijzen eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel, maar de jongen leven de eerste weken louter van insecten en ander klein gedierte. De patrijs is altijd een favoriet doelwit geweest voor jagers, maar die hebben de jacht op de soort gestaakt. De aantallen patrijzen nemen, door schaalvergroting in de landbouw, dramatisch af.


Zoals de weiden hun weidevogels hebben, de bossen bosvogels en de stad stadse exponenten, kent de Bollenstreek bollenvogels. Veldleeuwerik, gele kwikstaart, scholekster en patrijs voelen zich er uitstekend thuis. Drie van de vier floreren. Alleen de patrijs blijft op een laag aantal hangen, maar weet zich nog wel te handhaven. Bisschops: “En ook dat is dwars tegen de, slechtere, landelijke trend in.”
Het gaat de patrijs uiterst beroerd; in Nederland én in Europa. Tussen 1984 en 2005 daalde het aantal broedparen in ons land met 90 procent. Op Europees niveau zo’n 87 procent. In de onlangs verschenen Vogelatlas wordt het aantal Nederlandse broedparen op nog slechts 4500 tot 5500 geschat.

Dat het bollenland in principe geschikt is als patrijzenbroedgebied, is niet vreemd. De vogel broedt vrij laat – in mei – en heeft dan vooral rust nodig. En die is er. De bloei van de voorjaarsbollen is voorbij, het gewas is aan het afsterven, de najaar bollen groeien en niemand komt op het land. “Rust en blijkbaar zijn er ook nog genoeg insecten voor de jongen. Ze weten immers vliegensvlug te worden.”



Van Ewijcksluis ligt in het noorden van de Anna Paulownapolder, op de rand van Waddenzee en het Amstelmeer.De woonkern is ontstaan bij de sluis, tussen het Lage Oude Veer en het toenmalige Amsteldiep.Tegenwoordig zijn er meerdere sluizen en er ligt ook een gemaal.



13. (februari 2020) aalscholver... Het gaat niet slecht met de aalscholvers. Ze zijn met velen, wat veertig jaar geleden wel anders was. In de Oostvaardersplassen vonden ze een nieuw broedgebied vanwaar ze de IJsselmeerkust en de Waddeneilanden hebben gekoloniseerd. Aalscholvers hebben iets dinosaurus-achtigs, iets prehistorisch. Ze zitten graag met gespreide vleugels. Ze doen dat na het zwemmen en vissen, dan hangen ze hun vleugels te drogen. Ze missen de was waarmee andere watervogels hun veren impregneren. Maar ze staan zo lang met gespreide vleugels in zon en wind, dat ze al lang droog moeten zijn. Volgens mij vinden ze het gewoon lekker zitten, misschien koelen ze zo af op die manier.





14.(12 februari 2021): :De zanglijster heeft egaal bruine bovendelen en een lichte borst met pijlpuntige vlekken. Deze vlekken zijn een belangrijk verschil met de grote lijster, waarvan de vlekken ronder zijn. Zanglijsters beginnen al in januari uitbundig te zingen, vanaf een uitkijkpunt, de nok van het dak of in het topje van een boom. Aanwezigheid van zanglijsters is ook af te leiden uit de aanwezigheid van een ‘smidse’: een steen met daaromheen stukgeslagen slakkenhuisjes.
De meeste in Nederland broedende zanglijsters trekken vanaf september richting Frankrijk, Spanje en Zuid-Engeland. Daar worden zij vergezeld door grote groepen door Nederland trekkende zanglijsters uit Scandinavië. Een deel van de doortrekkers overwintert in Nederland, met name in het westen en uiterste zuiden van ons land. Vanaf eind februari vindt de trek in omgekeerde richting plaats.





15. (13-09-2023) Pijlstaart: Pijlstaarten doen hun naam eer aan met de opvallend lange en spitse staart, die hun een sierlijk uiterlijk geeft. Mannetjes hebben een lange nek met een donkerbruine kop en een witte buik en hals, waarbij het wit in een smalle streep tot achter het oor doorloopt. Vrouwtjes lijken veel op wilde eenden maar hebben een donkergrijze snavel en een egaal lichtbruine kop.

Grote aantallen Pijlstaarten bezoeken ons land tussen september en maart. Wadden- en Deltagebied vangen verreweg de meeste op, in het diepe binnenland is de soort alleen in de nawinter en het voorjaar redelijk algemeen. Hoe veel Pijlstaarten er in de winter in ons land zijn, hangt af van het weer.

Van de zeldzame Pijlstaart zijn de meeste broedgevallen vastgesteld op de Waddeneilanden, het IJsselmeer- en Deltagebied. Broedgevallen dieper landinwaarts, die uit het verleden wel bekend zijn, worden amper meer vastgesteld.




16. (14 november 2023) De Buizerd, de talrijkste roofvogel van Nederland, is bekend als muizenjager, maar ook kikkers en insecten zal hij niet versmaden.

De Buizerd jaagt niet op vliegende dieren, maar laat zich van geringe hoogte neervallen op zijn prooi. ook is hij verzot op aas. Zodoende is hij ook bekend als de vogel die langs de snelweg de verkeersslachtoffers onder de dieren opruimt.


Deze grote vogel cirkelt urenlang in zweefvlucht met wijd gespreide staart, zonder zijn lange,, brede vleugels in een ondiepe V te bewegen.
Regelmatig is zijn luide, langgerekte roep te horen. Het klinkt als het miauwen van een kat.

De Buizerd houdt van een afwisselend landschap met niet te dichte, rustige bossen en bomenrijen en struiken in een cultuurlandschap.

De Buizerd is een variabel gekleurde vogel.: meestal donkerbruin en van onderen gevlekt. Maar daarnaast komen alle kleurvarianten voor, van bijna egaal tot sterk gevlekt.




17. (22 januari 2024): Eidereenden zijn grote, stevig gebouwde zee-eenden die enorm variëren in uiterlijk, afhankelijk van hun leeftijd, geslacht en de tijd van het jaar. Mannelijke eidereenden zijn in de winter dapper gemarkeerde vogels zodra ze in bont verenkleed zijn gerommeld. Op dit moment ontwikkelen de volwassen mannetjes een zwarte buik, romp, staart en dop. De snavel wordt olijfgroen tot oranje van kleur en de rest van het lichaam is wit, behalve de nek die een olijfgroene tint aanneemt. Tijdens de zomer hebben mannelijke eidereenden een donkerbruin verenkleed en bleke snavels. Vrouwelijke eidereenden behouden het hele jaar door een rijke gevlekte bruine en zwarte kleur. Hun snavels zijn grijsbruin van kleur en hun vleugels zijn witachtig als ze tijdens de vlucht van onderaf worden gezien. Juveniele mannelijke eidereenden ontwikkelen hun gedurfde winterkleed pas op driejarige leeftijd, hoewel ze in hun eerste en tweede jaar steeds meer witte kleur vertonen.

Gewone eidereenden hebben een circumpolaire verdeling, wat betekent dat ze over de hele wereld voorkomen in kustgebieden van Europa, Azië en Noord-Amerika. Ze zijn echter afwezig in sommige regio’s van Noord-Azië. De oudste eider ooit leefde 35,5 jaar en de op een na oudste vogel was een mannetje uit Oost-Canada dat bijna 23 jaar oud werd. De meeste eidereenden zullen echter niet zo lang leven. De geschatte levensduur van volwassen vrouwtjes in Noord-Amerika is ongeveer 7 jaar.

Eidereenden zijn duik eenden. Ze zwemmen naar diepten van 10m of meer op zoek naar mariene weekdieren, schaaldieren en egels. Grote prooien worden naar de oppervlakte gebracht om te worden verwerkt en ingeslikt.

Eidereenden zijn echte zee-eenden die het grootste deel van hun leven in ondiepe kustwateren doorbrengen. Wanneer ze niet naar voedsel duiken, brengen deze vogels een groot deel van hun tijd door met slapen en rusten op het wateroppervlak. ‘S Nachts kunnen eidereenden op de kust of op drijvende ijsschotsen rusten.




18. (3 augustus 2024): De torenvalk is ongeveer zo groot als een duif, maar is veel slanker en eleganter dan bijvoorbeeld een houtduif. De rug en de vleugelbasis van de vogels zijn rijkelijk roodbruin en worden naar de vleugelpunten toe donker zwartgrijs. De borst en de buik zijn lichter, maar net als de rug en de vleugels lopen daar donkere, opvallende vlekken doorheen. Het gezicht van de roofvogel wordt gekenmerkt door een donkere baardstreep en gele oogringen.

Foto: Torenvalk boven het Wad op zoek naar een prooi.
In de vlucht kan de torenvalk ook worden herkend aan zijn schokkende vluchtpatroon en smalle vleugels, die hem onderscheiden van bijvoorbeeld de sperwer. Torenvalken hebben een spanwijdte van ongeveer 75 cm en bereiken een snelheid van ongeveer 60 km/u.

Zoals zo vaak het geval is bij vogels, zijn de vrouwelijke torenvalken iets minder kleurrijk dan hun partners. Ze hebben een vrij uniform, bruin verenkleed met zware patronen rondom. De mannetjes daarentegen onderscheiden zich door een grijze kop en een bijpassende onderrug – ook wel stuit genoemd. Bovendien zijn vrouwelijke torenvalken gemiddeld iets groter en zwaarder dan hun partners.

De torenvalk komt voor in een grote verscheidenheid aan habitats. Hij geeft de voorkeur aan open en halfopen landschappen met weiden en graslanden waar hij naar prooi zoekt. Landbouwlandschappen en berggebieden met open ruimten vallen ook in deze categorie. Hij voelt zich zelfs thuis in nederzettingen en kleine en grote steden, zolang er in de omgeving geschikte jachtgebieden zijn.

Torenvalken broeden in verschillende structuren. In de natuur gebruiken ze rotsspleten en boomholtes of verlaten nesten van kraaiende vogels. Ze bouwen echter niet hun eigen nesten. In steden en nederzettingen gebruiken ze ook hoge gebouwen, bijvoorbeeld kerktorens. De broedplaats wordt gekozen door het mannetje en nadat hij een geschikte plaats heeft gevonden, maakt hij een vrouwtje het hof en probeert haar met verse prooi naar de broedplaats te lokken.

Torenvalken zijn gedeeltelijke trekkers en verlaten daarom hun broedgebieden in de winter alleen onder speciale omstandigheden. De meeste van onze inheemse vogels blijven in de winter in hun territorium en zoeken naar voedsel, zelfs onder een dik sneeuwdek. Maar als de voedselvoorziening schaars is, trekken delen van de bevolking naar het zuiden. Torenvalken uit noordelijker delen van Europa migreren vaker omdat de winters in hun broedgebieden veel strenger zijn. Deze dieren, die thuis zijn in het noorden, worden hier dan vaak gezien als wintergasten.

Torenvalken zijn gedeeltelijke trekkers en verlaten daarom hun broedgebieden in de winter alleen onder speciale omstandigheden. De meeste van onze inheemse vogels blijven in de winter in hun territorium en zoeken naar voedsel, zelfs onder een dik sneeuwdek. Maar als de voedselvoorziening schaars is, trekken delen van de bevolking naar het zuiden. Torenvalken uit noordelijker delen van Europa migreren vaker omdat de winters in hun broedgebieden veel strenger zijn. Deze dieren, die thuis zijn in het noorden, worden hier dan vaak gezien als wintergasten.




19. (10 oktober 2024): De graspieper is een kleine vogel van ongeveer 15 cm. De spanwijdte bedraagt 25 tot 27 cm. Hij weegt 20 tot 25 gram. De bovenkant van de kop en het bovenste deel van de rug zijn grijs- en olijfbruin gestreept. De zijkant van de kop is voorzien van een lichte wang- en mondstreep. Hij heeft een lichte, korte, vage wenkbrauwstreep. De slanke snavel heeft een donkere bovenkant en punt met aan de onderkant een gele aanzet. De vleugelveren op de rug en veren in de middellange staart zijn zwart tot donkerbruin met vaalwitte randen. De stuit is oranjebruin zonder verdere tekening. De vuilwitte buik is naar de flanken toe geelachtig beige. De borst en de flanken zijn voorzien van gelijkmatige, korte, donkere strepen. De poten zijn dun en licht oranjebruin en voorzien van zeer lange achtertenen.

De Nederlandse graspiepers trekken na de broedtijd grotendeels weg naar Zuidwest-Europa. ’s Winters zijn in Nederland waarschijnlijk met name vogels uit Scandinavië te zien. Als het koud is in Nederland trekken ze door. De voorjaarstrek naar de broedgebieden begin tijdens zachte winters al eind februari. Als het koud is, gebeurt dat later. De piek ligt rond half april. Ze trekken dan in grote aantallen, waarbij op trektelposten dan tot soms meer dan tienduizenden per dag worden geteld. In het najaar trekken de vogels naar hun overwinteringsgebied vanaf eind september. De piek ligt dan in oktober. Ze trekken het liefst overdag met een voorkeur voor de ochtend.

De graspieper staat op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels. Hij gaat sterk in aantal achteruit. Dit komt vermoedelijk door intensivering van de landbouw. Dit zorgt voor gebrek aan nestgelegenheid en voedsel en beïnvloedt het broedsucces. Een afname is te zien bij verdroging, verbossing en intensieve begrazing en een toename bij vernatting, het verwijderen van opslag en lichte begrazing.

De graspieper heeft een noordelijke verspreiding en komt voor van IJsland en Groenland tot aan West-Siberië. De zuidgrens van het verspreidingsgebied in Europa ligt in Frankrijk. De belangrijkste aantallen broeden in Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Finland, maar de soort heeft een vrij evenwichtige verdeling van aantallen over het gehele verspreidingsgebied. Alleen langs de zuidgrens komen ze minder voor.

Ze broeden in korte vegetatie in allerlei open landschappen zoals open duinen, heide, kwelders en open hoogveengebieden. In boerenland broeden ze in graslanden en bouwlanden met veel sloten en dijkjes. De hoogste dichtheden komen in de duinen voor. Tegenwoordig zijn ze bijna niet meer in graslanden te vinden. Buiten de broedtijd komen ze vooral voor in vochtige graslanden en duinvalleien en op akkers.






20. ( 25 oktober 2024) Smient): Bij het verenkleed van het mannetje is de borst roze en de rug grijs van kleur. Daarbij heeft hij een witte buik en een zwarte staart. Het mannetje heeft een roodbruine kop. Het verenkleed van het vrouwtje is geheel roodbruin van kleur met donkere vlekken op de rug. Smienten hebben een blauwgrijze snavel die voorzien is van een zwarte punt.

Als broedvogel komt de Smient bijna niet meer in Nederland voor en staat dan ook op de rode lijst. Gedurende de winter zijn ze gelukkig wel in grotere aantallen te bewonderen als wintergast. De Smient heeft een grootte van een kleine 50 cm met een spanwijdte van ongeveer 80 cm. Gemiddeld worden smienten zo’n 3 jaar oud.

Bij ons kom je de smient vooral tegen op meren en waterrijke graslandgebieden. De in Nederland voorkomende wintergasten broeden in de arctische gebieden, waarna ze in de herfst, onder andere, bij ons arriveren om te overwinteren.

Het voedsel van de smient bestaat bijna volledig uit plantaardig materiaal zoals grassen, zaden, bladeren en algen.

- De smient heeft een kenmerkende roep. Daarom worden ze ook wel ‘fluiteend’ genoemd.

Maak jouw eigen website met JouwWeb