Vanaf de Hondsbossche Zeewering heb je een mooi uitzicht naar de zee. Maar het uitzicht aan de andere kant is ook mooi. Daar ligt de Harger- en Pettemerpolder. Ook De Putten hoort bij dit gebied. Dit is een plassengebied op de plek waar klei werd afgegraven om de zeewering te versterken.  De plassen van De Putten liggen beschut achter de dijk. Een veilig vogelparadijs. In de herfst maken lepelaars hier een tussenstop op hun grote trek naar Afrika.

De Harger- en Pettemerpolder was ooit nogal saai en eentonig. Meer reliëf in het uitgestrekte grasland zorgt voor meer dynamiek in het landschap en daardoor voelen meer dieren en planten zich er thuis. De overheid gaf opdracht tot zandsuppletie voor de Hondsbossche Zeewering. Deze nieuwe stranden voor de dijk zorgen voor extra veiligheid, maar ook dat het gebied minder zilt zal worden. 

Vergeet de Hondsbossche en Pettemer Zeewering. De aardrijkskundeboekjes kunnen worden herschreven. De hoogste zeedijk van Nederland is buiten dienst: want geheel overbodig geworden. Na een paar jaar zandscheppen ligt er inmiddels een imposante duinenrij pal tegen de dijk. Uit onderzoek blijkt dat de nieuw geschapen Hondsbossche Duinen moeiteloos kunnen meegroeien met een stijgende zeespiegel. De duinen kunnen een zeestijging van een meter opvangen.

De ingreep was revolutionair. Nooit eerder is geprobeerd met listige kunstgrepen een compleet nieuw duinlandschap te laten ontstaan. Het was destijds kiezen of delen: óf de zeewering verder versterken, omdat die niet langer voldeed aan de geldende veiligheidsnorm, óf iets heel anders bedenken. Het werden de Hondsbossche Duinen. Waterbouwkundigen en ingenieurs uit binnen- en buitenland komen nu geregeld kijken hoe Nederland op deze unieke manier de kust beveiligt.

Maar het blijft een ongewoon gezicht: van de aardrijkskundeles weet iedereen nog dat er ooit een robuuste dijk tussen Petten en Camperduin – de Hondsbossche Zeewering – moest worden gebouwd om de zwakke plek in de Noord-Hollandse kust te beschermen. Het was de erfenis van de Sint-Elisabethsvloed in 1421. Bij een storm die gepaard ging met extreem hoog water was toen een enorme hap uit de duinreep geslagen. In 1880 werd er een dijk gebouwd die in de jaren erna almaar breder en hoger moest worden. 

Op de oude schoolwandkaarten van uitgever P. Noordhoff te Groningen was de Hondsbossche Zeewering decennialang een zwart streepje in de lange duinreep van Noord-Holland. Anno 2019 ligt die massieve zeewering functieloos in het landschap. Hij zou kunnen worden afgebroken, maar dat wil niemand, de zeedijk is een van de vele monumenten van de Hollandse strijd tegen het water.

Er is in een jaar ruim 35 miljoen kubieke meter zand voor de dijk gestort. In korte tijd is er, op de plek waar eerder de zee begon, een compleet nieuw duinlandschap ontstaan. Vormgegeven door de wind.  “Op sommige plaatsen is in enkele jaren 3 tot 4 meter aangroei van zand gemeten”, zegt Sonja Ouwerkerk, projectleider bij Ecoshape, een kennisorganisatie voor waterbouw in de natuur. Ecoshape heeft in de afgelopen jaren intensief onderzoek gedaan naar de effecten van het project bij Petten. Het proces van aangroei en de natuurontwikkeling in het gebied wordt nog steeds nauwlettend gevolgd.

“We willen hier van leren”, aldus Jorg Willems van het hoogwaterbeschermingsprogramma, een samenwerking van de waterschappen en Rijkswaterstaat. “We zijn erg benieuwd hoe dit systeem zich op langere termijn houdt. We moeten tot 2050 in Nederland 1300 tot 1900 kilometer primaire waterkeringen versterken en dan zou het heel mooi zijn als we dat voor een deel met natuurlijke oplossingen kunnen doen.”

Index:

1. Kievit                            11. Winterse taferelen    

2. Kluut                             12. Grutto 

3. Steltkluut                     13. Kleine Karekiet

4. Tapuit                           14. Rietgors man + vrouw

5. Zwarte ruiter               15.  Rietzanger

6. Grote zilver reiger      16. Kneu vrouw

7. Bonte strandloper      17. Scholekster 

8. Stormmeeuw              18.  Drents Heideschaap  

9. Kokmeeuw                  19. Graspieper

10. Buizerd                      20. Bontbekplevier

----------------------------------------------------

21. Kramsvogel

22. Gele Kwikstaart

23. Kemphaan

24. Bruine Kiekendief

25. Wintertaling

26 Tureluur

1.  (januari 2020)… Kievit: De kievit is met zijn kenmerkende roep, zijn acrobatische baltsvluchten en zijn fraaie kuif een opmerkelijke weide- en akkervogel. In het broedseizoen vind je kieviten vooral in schrale graslanden, weilanden en akkers. Tijdens de voor- en najaarstrek en in de winter vind je soms heel erg hoge aantallen bij elkaar, vooral in vochtige hooi- en graslanden.

foto 29 mei 2020... kievit

2. (februari 2020) … De kluut is de enige Europese vogel met een duidelijk omhoog gebogen snavel. Met behulp van deze snavel vangt de kluut op een bijzondere manier zijn voedsel. Het voedsel zoals insecten en kleine kreeftjes wordt in ondiep water gevangen, waarbij de kluut met maaibewegingen de snavel door de modder beweegt.

3. (29 mei 2020) … steltkluut: Onmiskenbare vogel met lange rozerode poten, lange, rechte, dunne snavel en een zwart-wit kleed: witte onderdelen, zwarte vleugels en rug, en een zwart-wit geschakeerde kop. Soms (bij vrouwtjes) geheel witte kop. Bij mannetjes gemiddeld meer zwart op de kop, maar de overlap is groot. Adulte mannetjes hebben een gitzwarte mantel, vrouwtjes en jonge vogels enigszins bruinzwart.

4. (4 mei 2020) …  tapuit man boven... tapuit vrouw onder: De tapuit is een opvallende, middelgrote zangvogel van open gebied. De witte stuit en witte staart met een omgekeerde zwarte 'T' erop zijn belangrijke kenmerken. Mannetje heeft een zwart masker en zwarte vleugels en is overwegend grijs van boven en wit van onder. Vrouwtje is onopvallender, meer beige, getekend. Ze hebben een spitse insecteneterssnavel en tamelijk lange poten. Zijn snelle lopers én vliegers.

Putten bij Camperduin. Deze ondiepe brakwaterplassen met landjes en oevertjes staan genoteerd bij de meest vermaarde vogelkijkplekken van ons land. Dat  komt niet alleen door hun broedbevolking (talrijke kluten, tureluurs, bontbekplevieren, ook visdief, strandplevier en grauwe gans), maar vooral door hun ligging in de trekroute direct achter de Hondsbossche Zeewering en bij het duin.  In najaar en winter kunnen op het, moeilijk dichtvriezende, water zeer veel soorten vogels worden waargenomen. In de nazomer vallen uit het hoge noorden ruiters binnen, later gevolgd door allerlei eenden en wanneer de winter doorzet ook nonnetjes, kleine zwanen, zaagbekken, geoorde fuut, soms ook roodkeel- of parelduiker.

5. ( 29 november 2020)... Zwarte ruiter- winterkleed: Slanke steltloper met lange snavel en lange poten. In prachtkleed nagenoeg (fluweel) zwart met witte spikkels en randjes. In winterkleed grijs van boven, wit van onder, met opvallend rode poten en lange snavel met rode snavelbasis. In alle kleden herkenbaar aan opvallend witte wig op rug. 

6. (29 november 2020)...: De grote zilverreiger is een witte vogel uit de familie der reigers. De grote zilverreiger is een opvallende verschijning; zijn verenkleed is helemaal wit en hij heeft een lange en dunne hals. De grote zilverreiger lijkt op het eerste gezicht op de kleine zilverreiger, maar die laatste heeft het hele jaar door een zwarte snavel. Tijdens zijn vlucht herken je de grote zilverreiger aan zijn tragere vleugelslag en langere vleugels. Met zijn lengte van 85 - 100 cm is de grote zilverreiger even groot als de blauwe reiger. De spanwijdte is 1,45 tot 1,70 m, zijn gewicht 1 tot 1,5 kg. 

7. (29 november 2020)... bonte strandloper (winterkleed): In het zomerkleed is de bonte strandloper te herkennen aan de grote zwarte vlek op de buik. In de winter verdwijnt dit kenmerk en dan is de vogel te verwarren met andere strandlopers, zoals de kanoet. De bonte strandloper is het beste van de kanoet te onderscheiden door de langere snavel. Het voedsel bestaat voornamelijk uit schelpdieren, kreeftachtigen en in modder levende insecten. De bonte strandloper zoekt het voedsel door voortdurend met de snavel in de modder te prikken en zo de bodem af te tasten.

In het najaar zijn er op de Wadden vaak grote groepen bonte strandlopers te zien, vaak samen met kanoeten. Deze groepen bestaan voornamelijk uit vogels die gedurende zomer in het noorden van Europa hebben gebroed. Een groot gedeelte van de bonte strandlopers trekt verder naar Zuid-Europa of West-Afrika, maar ook overwinteren veel vogels in Nederland.

8. (5 augustusr 2020): De stormmeeuw is een middelgrote meeuw met erg lange vleugels die vooral in de winter in weilanden zeer talrijk is, maar ook in de stad voorkomt. Broedt vaak in kolonies en komt vooral in de kustprovincies voor. Lijkt enigszins op zilvermeeuw maar is kleiner, heeft donkere in plaats van felgele ogen, geelgroene in plaats van roze poten en een kleinere en dunnere snavel dan de zilvermeeuw. Adulte vogel heeft blauwgrijze bovendelen, witte onderdelen en zwarte vleugelpunten met witte stippen. De juveniele vogel heeft een bruingevlekte rug en een donkere tekening op de kop.

Nederlandse stormmeeuw is vooral een standvogel en overwintert hier. Deze populatie wordt aangevuld met stormmeeuwen uit Scandinavië, Rusland en het Oostzeegebied. Een klein deel trekt, maar slechts over kleine afstanden. In juli-september trekken grote hoeveelheden stormmeeuwen uit andere landen langs de Nederlandse kust. Tussen februari en mei trekken die weer terug.

9. (30 november2020): De kokmeeuw is sterk afgenomen, maar nog steeds talrijk in Nederland. In de winter is het de kleine meeuw met koptelefoontje die je in de stad aantreft. Hij is van alle markten thuis en komt op vele manieren aan voedsel. In het voorjaar en zomer heeft de kokmeeuw een chocoladebruine kopkap. Een kokmeeuw is na twee jaar volwassen. Kleine meeuw. In de winter heeft de koptekening wat weg van een koptelefoontje, in de zomer is de kop van de volwassen vogel chocoladebruin. Lichtgrijs van boven. De voorvleugel is wit van boven, de handvleugel is van onderen donker leigrijs. Broedt vooral in binnenland aan zoet water (randen van plassen en meren, vennen, moerassen, graslanden) maar ook wel aan de kust (kwelders, lagunen, inlagen, duinen). Zoekt in een grote verscheidenheid aan landschappen naar voedsel, maar vooral in waterrijke graslandgebieden en op wad en slik. Buiten de broedtijd vrijwel overal te vinden, vooral in boerenland en in getijdengebieden, maar ook in steden.

10. (11 februari 2021): De buizerd is een uitgesproken langzame vlieger met zijn brede vleugels en de korte, brede staart. De buizerd kan gemakkelijk verward worden met de wespendief. Deze is van de buizerd te onderscheiden door een kleiner kopje, langere staart en hij houd de vleugels vlak bij het zweven.

11. (11 februari 2021)... Winterse taferelen.

12 (5 mei 2021) Grutto: De grutto is hét icoon van de Hollandse veenweides, zijn belangrijkste broedgebied. De prachtige weidevogel is zelfs uitgeroepen tot onze nationale vogel. Gruttooo, gruttooo! Gelukkig, ieder voorjaar komen ze weer. Een heerlijk getetter, een feest om mee te maken. Maar elk jaar wordt het feestje kleiner. Net als andere weidevogels heeft hij het moeilijk door gebrek aan geschikt leefgebied. Hun aantal loopt achteruit, maar gelukkig zijn er nog typische veenweidegebieden waar je kunt genieten van hun gejubel en acrobatiek.

De grutto is een typische trekvogel die in West-Afrika of Zuidwest-Europa overwintert en meestal eind februari in ons land neerstrijkt. Grutto’s keren vrijwel altijd terug naar de plek waar ze voor het eerst gebroed hebben. In de aankomsttijd zijn vooral de drassige stukken grasland van onze veenweidegebieden drukbevolkt. Het zijn sociale ontmoetingsplekken waar weidevogels hun verenkleed rustig kunnen poetsen en veilig kunnen slapen. En aan de randen vinden ze in de bodem een snelle hap. Zo komen ze op krachten na hun lange trektocht.

Eenmaal aangesterkt, zoeken de mannetjes en vrouwtjes elkaar weer op; grutto’s blijven elkaar trouw. Toch maakt het mannetje elk voorjaar weer luidkeelse tuimelvluchten om het vrouwtje te behagen. Daarna volgt op de grond nog een baltsritueel voordat er gepaard wordt. Na de paring zoeken ze droge grond op om te nestelen. Het vrouwtje zoekt een nestkuil in het gras die zo min mogelijk opvalt. Daar legt ze meestal vier eieren die door beide partners worden bebroed. De rondom het nest groeiende sprieten van gras en kruiden worden als camouflage-afdakje over het nest gevlochten. Zo is het nest moeilijk vindbaar voor vijanden.

Het aangewezen gebied maakt deel uit van de Zijpe-en Hazepolder en de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder. De Zijpe-en Hazepolder is een droogmakerij die is drooggelegd aan het eind van de 16e eeuw. De polder is in afdelingen verdeeld vanwege hoogteverschillen tussen de delen van het drooggevallen land. Elke afdeling werd met een letter van het alfabet aangeduid en had voor bemaling zijn eigen windmolen. De Vereenigde Harger- en Pettemerpolder is enkele tientallen jaren later drooggelegd. De opening in de duinenrij tussen Petten en Camperduin is eind 16e eeuw definitief gedicht maar de Hondsbossche Zeewering is in zijn huidige vorm in 1870 gereed gekomen. Tengevolge van kleiwinning in de jaren vijftig en zeventig van de vorige eeuw zijn respectievelijk de plassen van De Putten en de Abtskolk ontstaan. Het gebied bestaat verder overwegend uit grasland. De Zijpe-en Hazepolder heeft een rechtlijnige verkaveling terwijl het slotenpatroon in de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder een minder regelmatig karakter heeft.

Abtskolk en de Putten is een uniek open gebied achter de Hondsbossche zeewering. Het is een gevarieerd leefgebied voor zilte vegetatie en broed-, rust- en foerageergebied voor vele vogelsoorten, waaronder de Dwerggans. Het kent een cultuurhistorisch bijzondere, grillige verkaveling, die vanaf de dijk en vanaf de fiets- en wandelpaden te zien is.

Het gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied ter bescherming van de dwerggans, de kolgans, de grauwe gans en de smient. Deze vogels gebruiken het gebied tijdens de trek als rust- en foerageergebied. Een deel van het grasland is daarom aangewezen als ‘wintergastenweide’. Maar ook de zilte graslanden worden door de ganzen gebruikt. De kwaliteit van de graslanden in het hele gebied is voldoende als leefgebied voor de ganzen. Naast de bescherming en het waarborgen daarvan zijn geen extra maatregelen nodig.

Vogelkijkhut bij de Abtskolk

13. (20 juni 2021) Kleine Karekiet: De rietgorzen zijn beslist niet de alleenheersers in de rietvelden. Daar wonen 's zomers eveneens de karekieten, die uitbundig van hun aanwezigheid blijk geven, niet alleen overdag maar ook 's nachts. In ons land komen twee soorten voor, namelijk de grote karekiet en de kleine karekiet. Afgezien van de grootte lijken zij wel veel op elkaar. De kleine karekiet is zeker zes centimeter kleiner. Van boven zijn ze egaal kaneelbruin, van onderen vuilwit tot gelig bruin. Boven het oog loopt een licht gebogen wenkbrauwtje, dat bij de grote karekiet veel meer opvalt dan bij het kleinere familielid. De snavel is priemvormig. In augustus, soms ook wel in september, vertrekken ze naar de uitgestrekte rietmoerassen en savannen in tropisch Afrika, waar dan genoeg voedsel van hun gading is. Vrij laat in het voorjaar keren zij terug in ons land. Ze wachten tot het riet reeds flinke afmetingen heeft en goed uitgelopen is, alvorens het kokernest te bouwen.

14. (20 juni 2021) Rietgors: De rietgors hoort bij het natte Nederland. Het is een vogeltje van moerassen en rietkragen. In het voorjaar kun je daar het mannetje zien schitteren en schetteren op de top van een rietstengel. Met zijn fraaie zomerkleed is hij onmiskenbaar. Erg schuw zijn ze in die periode niet. Vooral de fraai getekende mannetjes laten zich goed zien en fotograferen terwijl ze hun territorium verdedigen en tegelijk hun vrouwtje het hof maken. 

De rietgors is een zangvogel, die van april tot juli zijn eenvoudig liedje laat horen. Dat wil zeggen, het zijn de mannetjes die met hun drietonig liedje de vrouwtjes lokken. Met dit gezang bakent hij ook zijn territorium af en hij verdedigt zijn broedgebied fel tegen indringers. Het mannetje is dan op zijn mooist met een zwarte kop en witte halsband en baardstreep.

Foto's boven: Rietgors man.... onder Rietgors vrouw.

Het is een broedvogel van de natte gebieden. Door ontginning en ontwatering is de rietgors sinds de vorige eeuw vooral in de hogere delen van het land flink achteruitgaan, maar in de natte gebieden juist een toename te zien. In de broedtijd leeft de rietgors van insecten, die zeer rijk aan eiwitten zijn en volop aanwezig in het voorjaar en de zomer.

Ook buiten broedtijd kun je de rietgors wel aantreffen. Ze blijven wat in de broedomgeving rondzwerven of trekken naar het zuiden. In de winter kun je in ons land dan weer vogels tegenkomen die uit Scandinavie zuidwaarts zijn getrokken. In het winterseizoen leeft de rietgors van zaden. Zijn stevige gorzensnavel is daar wel geschikt voor. Op zadenrijke velden zoals akkers, ruigten en braakliggende gronden kun je ze in kleine groepjes tegenkomen. Ze zijn dan niet zo gemakkelijk herkenbaar als in de zomer, het bonte zomerkleed van de mannetjes heeft inmiddels plaats gemaakt voor het minder opvallende winterkleed.

15. (20 juni 2021) Rietzanger: De rietzanger is een vogel van rietlanden en andere oevervegetaties en bouwt zijn nest meestal in landriet. Zijn ideale leefomgeving bestaat uit een combinatie van jong en overjarig riet en een dichte, deels hoog opschietende kruidlaag. Hij eet insecten die hij laag in de dichte vegetatie verzamelt. De rietzanger is een trekvogel en overwintert ten zuiden van de Sahel. Rietzangers laten zich goed zien tijdens het zingen. De mannetjes klimmen tot in de top van een rietstengel en voeren vaak een korte zangvlucht uit, waarna ze als een parachuutje weer neerdalen.

Rietzangers zijn aanwezig van eind maart of begin april tot begin oktober. Trekkers kunnen in het voorjaar tot in mei buiten de broedgebieden opduiken. Jonge vogels verlaten de nestomgeving vanaf eind juni. De echte wegtrek begint in juli en kent een piek in augustus. In de loop van september verminderen de aantallen snel.

In West- en Noord-Nederland is de Rietzanger een talrijke broedvogel in allerlei moerassen en soms ook in riet langs sloten in boerenland. In uitgestrekte geschikte biotopen, zoals sommige laagveenmoerassen, kunnen honderden paartjes broeden. Op de hoge gronden is de Rietzanger ronduit schaars. De landelijke stand nam tussen ongeveer 1970 en 1985 sterk af. In deze tijd raakten ook de moerassen op de hoge gronden hun Rietzangers merendeels kwijt. De toename vanaf met name 1995 is in feite deels herstel van de eerdere inzinking. De neerslag in de Sahel is bepalend voor de winteroverleving en speelt een doorslaggevende rol in de landelijke trend. Uitbundige regenval in de Sahel wordt gevolgd door forse aantallen Rietzangers in Nederland (zoals in 2011), grote droogte leidt tot een laag populatiepeil (1985).

16. (20 juni 2021) Kneu vrouw: Een kneu mannetje is redelijk gemakkelijk te herkennen. Hij heeft namelijk een opvallende rode borst. Ook de kruin van het kneu mannetje heeft deze roodachtige kleur. Na het broedseizoen, dat plaatsvindt tussen april en juli, is hij echter iets moeilijker te herkennen. Het mannetje verliest dan namelijk zijn opvallende rode kleur. De heldere rode kleur verandert dan in een meer roodbruine kleur. In de winter is het mannetje dan ook lastiger te onderscheiden van het kneu vrouwtje en jonge kneutjes. Een kneu mannetje is op volwassen leeftijd ongeveer 13 à 14 centimeter groot. 

Een kneu vrouwtje ziet er het er het hele jaar door ongeveer hetzelfde uit. Ze heeft geen opvallende kleuren en is veelal bruinachtige van kleur. Ook heeft het kneu vrouwtje over het algemeen wat meer strepen dan het mannetje.Het mannetje en vrouwtje zien er verder ongeveer hetzelfde uit, zeker in de winterperiode. Hun kop is bruingrijs, evenals de rug. Ze hebben een vrij lange donkerbruine staart met witte randen. Hun snavel is klein, grijs en kegelvormig.Het kneu vrouwtje is ongeveer net zo groot als het kneu mannetje, namelijk 13 à 14 centimeter groot. Dit maakt de kneu kleiner dan de bekende huismus die je vaak vrolijk ziet rondfladderen in tuinen.

De kneu is een zeer sociale vogel en je ziet hem dan ook vrijwel nooit in zijn eentje. Ze leven samen, broeden samen en reizen samen. Ze gaan samen op zoek naar voedsel en doen dit vaak ver buiten hun territorium. Tenminste, als je over een territorium kunt praten. Veel dieren tolereren namelijk geen soortgenoten in hun territorium. De kneu wel. Zij leven dicht op elkaar en zelfs de nestjes worden vaak in dezelfde struik of heg gebouwd. Ondanks dat ze in (grote) groepen leven, zijn ze behoorlijk schuw. De groep versterkt hun zelfvertrouwen namelijk niet en bij het minste of geringste vliegt de gehele groep dan ook op en zoekt een beschutte plek in de buurt. 

Vanaf ongeveer half september begint de najaarstrek van de kneu. De groep die al samen leefden, gaat nu samen op reis. In grote getalen trekt de kneu vogel naar warmere oorden. Deze najaarstrek duurt tot ongeveer eind oktober. Rond half oktober is het hoogtepunt van de trek. Dit is dan ook het moment dat veruit de meeste kneuen ons land verlaten. De kneu vogels die in Nederland broeden trekken in de winter naar Zuid-Spanje en Marokko. Kneuen uit koude Scandinavische landen willen nog wel eens overwinteren in ons land. Zo is het toch mogelijk om het hele jaar door de kneu te kunnen waarnemen.Echter zullen de meeste vogels over ons land heenvliegen en neerstrijken in landen met warmere winters dan Nederland. De voorjaarstrek, het moment dat de kneu vogels weer terugkomen naar Nederland, begint ongeveer half maart en duurt tot begin mei. Het hoogtepunt van de voorjaarstrek ligt rond half april. In grote groepen vliegen ze overdag ons land binnen op zoek naar een broedplek.

17. (20 juni 2021 Scholekster: De scholekster is een makkelijk te herkennen vogel. Hij is zwart met wit, heeft roze poten en een lange oranjerode snavel. Je kent hem misschien van de weilanden of de Waddenzee, maar steeds vaker komt hij ook in de stad voor. In de lente en in de zomer is hij door heel Nederland te zien. Tijdens de rest van het jaar trekken ze allemaal naar de kustgebieden. Daar kunnen ze ook in de winter genoeg eten vinden om de kou te doorstaan.

Scholeksters houden het simpel bij het maken van nesten. De mannetjes maken ondiepe kuiltjes op het dak, die ze soms versieren met een paar stokjes, steentjes of ganzenkeuteltjes. Daar blijft het bij! Nadat het vrouwtje een mooi kuiltje heeft uitgekozen legt ze er tot wel vier eieren in. De eieren zijn net zo groot als kleine kippeneieren uit de winkel. Na 27 dagen broeden, ontstaan de eerste kleine barstjes in de eieren. Met een kleine verdikking op de snavel tikt het kuikentje het eitje steeds verder open en twee dagen later kruipt hij uit het ei. In tegenstelling tot veel andere vogels hebben de kuikens dan meteen al dons en gaan ze binnen een dag al aan de wandel.

Nu wordt het erg druk voor de ouders. De jongen eten veel en kunnen zelf nog geen voedsel verzamelen. De ouders moeten dus niet alleen zelf genoeg eten, nee ze moeten ook de buikjes van hun snelgroeiende jongen vullen. Maar er is meer waar de ouders op moeten letten. De kuikens kunnen niet zomaar alleen gelaten worden, want er zijn roofdieren zoals katten en meeuwen die wel een jonge scholekster lusten. Zolang de kuikens nog niet kunnen vliegen, blijven ze een makkelijke prooi. Om de kuikens te waarschuwen en om roofdieren weg te jagen roepen de ouders tot het gevaar geweken is.

Zodra de jongen kunnen vliegen en hun eigen voedsel kunnen vinden gaan ze op pad. De eerste jaren zijn ze nog herkenbaar aan een witte halsband. Als ze volwassen zijn gaan ze ook op zoek naar een partner en een plek om een nest te beginnen. Vaak keren ze terug naar de plek waar ze opgegroeid zijn. Nadat ze zich gevestigd hebben blijft hetzelfde paartje vaak jaren achtereen terugkomen naar precies dezelfde plek. En aangezien ze wel veertig jaar kunnen worden, zou het zomaar kunnen dat je al decennia dezelfde scholekster op je dak hebt.

18.  ( 17 maart 2023): Het Drents Heideschaap is het oudste schapenras van het vasteland van West-Europa. Het Drents Heideschaap is, in tegenstelling tot de meer veredelde schapenrassen, in staat te leven op schrale heidegronden. In vorige eeuwen was de inzet van een schaapskudde een vast onderdeel van de toenmalige landbouw. De schapen grazen op de uitgestrekte heidevelden en zorgden voor mest voor de akkers. Op die akkers kon het graan groeien, waar het brood van werd gebakken. Het Drents Heideschaap is een relatief klein type schaap waarvan zowel de rammen als de ooien gehoornd zijn. 

Drenten hebben een zeer sober karakter en worden tegenwoordig voornamelijk ingezet voor het onderhoud van natuurterreinen.

19. (17 maart 2022) Graspieper: De algemeenste piepersoort in Nederland. Heeft geen opvallende kenmerken, maar roep en zang zijn karakteristiek. Broedt in allerlei open landschappen, het talrijkst in open duinen. Hij is daar een belangrijke waardvogel voor de koekoek. Is als broedvogel sterk achteruitgegaan, vooral in grasland, maar trekt nog wel talrijk door, vooral in april en oktober. Schaarser in de winter.

Klein, gestreept, dunne snavel. Witte buitenste staartpennen. Flanken zwaar gestreept; hier is de gelijkende boompieper heel dun gestreept. Geen oogstreep, opvallende oog ring. Roep en zang verschilt sterk met die van boompieper.

Nestelt op de grond, goed verscholen in de vegetatie. Broedt vanaf eind maart tot in augustus. Twee broedsels. Meestal 4-5 eieren. Broedtijd 13 dagen, jongen vliegen uit na ca. 13 dagen, maar verlaten het nest vaak voor ze vliegvlug zijn. Worden daarna nog 12-14 dagen gevoerd.

Broedt in korte vegetatie in allerlei open landschappen: open duin, heide, kwelders en open hoogveengebieden. In boerenland in graslanden en bouwlanden met veel sloten en dijkjes. Hoogste dichtheden in duinen; tegenwoordig bijna niet meer in graslanden te vinden. Buiten de broedtijd vooral in vochtige graslanden en duinvalleien en op akkers.

De Nederlandse graspiepers trekken na de broedtijd grotendeels weg naar Zuidwest-Europa. ‘s Winters zijn in Nederland waarschijnlijk met name vogels uit Scandinavië te zien. Als het koud is in Nederland trekken ze door. De voorjaarstrek naar het broedgebied begint al eind februari tijdens zachte winters. Als het koud is gebeurt dat later. De piek is half april. Trekt dan in grote aantallen (tot soms tienduizenden per dag). In het najaar trekken de vogels naar hun overwinteringsgebied vanaf eind september. Half oktober is de piek. Dagtrekker met een voorkeur voor de ochtend.

20. (17 maart 2023) Bontbekplevier: Met zijn lichaamsgrootte van ongeveer 19 cm is de bontbekplevier ongeveer net zo groot als een spreeuw. Bontbekplevieren staan op de rode lijst en komen in Nederland in geringe aantallen als broedvogel en wintergast voor. De meeste kans maak je om de bontbekplevier als doortrekker tegen te komen.

De bontbekplevier broedt in kleine aantallen bij ons in Nederland. Andere broedgebieden zijn de kusten van Noord- en Noordoost-Europa. Naast Nederland overwinteren bontbekplevieren ook aan de kusten van West- en Zuid-Europa. Bontbekplevieren broeden hoofdzakelijk nabij de kust. Na het broedseizoen zijn ze regelmatig ook wat verder landinwaarts te vinden, zoals op natte graslanden.

In het zomerkleed heeft de bontbekplevier en bruin-grijze bovenkant en witte onderzijde. Net onder de hals hebben ze een zwarte band lopen. Op de kop loopt ook een zwarte band. In het winterkleed zijn de kleuren wat fletser. Bontbekplevieren hebben een oranje snavel met een zwarte punt.

21. (23 april 2023) Kramsvogel: De kramsvogel heeft de typische lichaamsbouw van de meeste echte lijsters; hij is gedrongen, heeft relatief forse poten en een stevige, dolkvormige snavel. De lichaamslengte van een volwassen vogel bedraagt zo'n 25 centimeter en de vleugelspanwijdte 39 tot 42 centimeter.

De kramsvogel onderscheidt zich van andere lijsters door zijn karakteristieke verenkleed. Deze is bij het mannetje en het vrouwtje vrijwel identiek. Het voorhoofd, de kruin, de nek en de oordekveren zijn duifgrijs gekleurd. Elke veer op de kruin en het voorhoofd heeft een centrale bruinzwarte streep, die bij het mannetje iets breder is. Het gebied onder de ogen en op de teugel (tussen de ogen en de snavel) is zwart gekleurd. Boven de ogen heeft de kramsvogel vage lichte streepjes. De lichtgekleurde borst is opvallend bruinzwart gespikkeld en gestreept. De kleur van de borst verloopt van gelig op de bovenborst tot wit naar de buik. Bij het vrouwtje is de borst lichter gekleurd en heeft deze minder en kleinere vlekken en strepen.

De bovenzijde van de romp en de stuit is net als de kop duifgrijs gekleurd. De veertien bruinzwarte staartpennen hebben elk een puntig, grijzig uiteinde. De buitenste twee veren zijn wat korter, waardoor de staart een ronde vorm heeft. De slagpennen zijn bruinzwart. De dekveren op de schouders en de mantel zijn donker kastanjebruin, met donkere centrale strepen en lichte uiteinden. Bij het vrouwtje zijn deze dekveren bruiner gekleurd dan bij het mannetje. Aan de onderzijde van de vleugels en onder de schouders zijn de dekveren wit. De irissen van een volwassen kramsvogel zijn donkerbruin gekleurd. De forse snavel is 's winters bij beide geslachten oranjegeel gekleurd, met bruinzwarte uiteinden en een wat donkerder bovensnavel. In de zomer blijft de snavel bij het vrouwtje gelijk, maar die van het mannetje wordt geel.

Het broedseizoen verschilt per breedtegraad. Hoe hoger in het noorden in het noorden, hoe later de broedtijd aanvangt. In Polen begint de broedperiode in mei, terwijl deze in Scandinavië pas begin juli aanvangt. Alleen het vrouwtje bouwt het nest. Deze is vaak duidelijk zichtbaar in de omgeving. Het nest wordt vaak in een bos gebouwd, maar ook in struikhagen, tuinen, gebouwen, tussen stenen of gestapeld hout of zelfs op de grond. Meestal bevinden de nesten van kramsvogels zich dicht op elkaar, zodat predatoren sneller kunnen worden opgemerkt. De kramsvogel verdedigt zijn nest op agressieve wijze. Roofvogels en kraaiachtigen worden bestookt met modder en uitwerpselen, waardoor deze moeilijker kunnen vliegen. Er is waargenomen dat haviken een dermate dikke laag op hun verenkleed hadden dat ze niet meer konden jagen. Het komvormige nest wordt gebouwd van droog gras en onkruid, een aantal takken en wat mos. De buitenkant wordt verstevigd met modder en de binnenzijde met grassprieten. Het legsel bestaat meestal uit vijf of zes eieren, maar aantallen tussen de drie en acht komen ook voor. De eieren zijn variabel van kleur en afmeting. Blauwachtig grijze eieren met kleine bruine vlekken komen veel voor en lijken sterk op die van de merel. De eieren kunnen echter ook groen of helderblauw zijn, met of zonder vlekken. Ook deze vlekken variëren in kleur en grootte.Meestal broedt alleen het vrouwtje de eieren uit. Zij begint hiermee wanneer het laatste ei is gelegd. De broedtijd duurt dertien à veertien dagen. De jongen zijn nestblijvers en worden door beide ouders verzorgd. Gewoonlijk verlaat een juveniel het nest na veertien tot zestien dagen. Aanvankelijk is hij doffer gekleurd dan een volwassen vogel. Na de eerste rui in de herfst krijgt de jonge vogel zijn volwassen verenkleed. Soms volgt in de broedperiode een tweede broedsel, vooral in de zuidelijke gedeeltes van het broedgebied.

 

22. (28 juni 2024) Gele Kwikstaart: In een gemengde groep gelige kwikstaarten valt een mannetje noordse vaak meteen op. De kop is namelijk donkergrijs, met vaak een donkerder (tot zwarte) oorstreek en/of ‘gezicht’, en een witte snorstreep. Foto 3 laat dat mooi zien. Het komt daarnaast regelmatig voor dat ze groenige vlekken op de zijborst hebben, die een borstbandje kunnen vormen.

De herkenning van vrouwtjes ‘gele kwik’ is een stuk lastiger. Meestal lijken vrouwtjes een vale versie van hun mannelijke soortgenoten . Alleen de vogels met een wat uitgesproken koppatroon laten zich soms makkelijker naam te brengen. Let daarbij goed op de kleur van de kop (licht of donker, of geelachtig) en de kleur van de wenkbrauwstreep. Foto 4 laat een vrouwtje gele kwikstaart zien.

Eind maart druppelen de eerste vogels al binnen, maar de meesten arriveren hier medio april.

Deze akker/weidevogel is een zangvogel uit de familie van de piepers en kwikstaarten. De mannetjes zijn herkenbaar aan de blauwe kap (kop) met witte wenkbrauwstreep en aan de helder gele onderdelen. In tegenstelling tot de mannetjes zijn de vrouwtjes veel bescheidener van kleur. Ook missen zij de blauwe kap. Qua afmeting en postuur lijken ze wel op een pieper. De afmeting bedraagt zo’n 15 á 16 cm.

Het zijn insecteneters, foerageren doen ze bij voorkeur op de grond. Ze rennen en vliegen dan achter hun prooi aan. Daarbij wippen ze voortdurend met de lange staart, waarmee de naam van de vogels verklaard is. Staat op de Rode Lijst als gevoelig. De aantallen zijn de laatste jaren in vooral het westen van Nederland en in Friesland sterk achteruitgegaan. Dit lijkt samen te hangen met ruilverkaveling. Aantal broedparen in ons land tussen de 40 en 50.000. Gele kwikken arriveren vanaf eind maart uit hun overwinteringsgebieden rond de Sahel. Rond half april zijn de meeste vogels binnen. Doortrekkers zijn hier nog tot half mei aanwezig. De vogels broeden in mei – juni en trekken eind september / begin oktober weer weg richting tropisch Afrika.

23. (28 juni 2024): De kemphaan is een steltloper met een lange nek. Mannetjes en vrouwtjes verschillen heel sterk. Het mannetje is ongeveer 30 cm lang, het vrouwtje 24 cm, dus een stuk kleiner. Het mannetje heeft in het broedkleed een kleurrijke kraag en kuif. De kleuren van deze kraag en kuif verschillen onderling: egaal van kleur of gebandeerd met kleuren tussen zwart, roodbruin, oranje of wit.

De kemphaan kan in Nederland en België het hele jaar worden gezien. De vogel trok voor 2002 in het voorjaar in grote aantallen door, vooral in april. De najaarstrek is minder opvallend en vindt plaats tussen juli en september. Een klein aantal overwintert. De meeste vogels die in Nederland werden geringd, zijn terug gevonden in SpanjePortugal en Noord- en West-Afrika.Als broedvogel is de vogel bijna uitgestorven in Nederland. In 1950 broedden er in Nederland nog 6000 paar, in 1980 800-1100 en rond 2002 nog maar 120 en daarna ging het verder bergafwaarts. In 2012 waren er vier meldingen van vogels die mogelijk hadden gebroed. Sinds 2002 neemt ook het aantal doortrekkers sterk af. In Vlaanderen is de kemphaan sinds 1977 als broedvogel verdwenen.

Mannetjeskemphanen komen bij elkaar op een speciale plek, ook wel stoeiplaats genoemd. Daar houden zij een soort schijngevechten tegen elkaar en de vrouwtjes komen daar kijken, en paren met een mannetje naar keuze.  Uit onderzoek blijkt dat dit een uitgebreid ritueel is waaraan mannetjes op drie verschillende manieren kunnen meedoen. 

Er zijn territoriale mannetjes die een bepaald stukje van hoogstens 1 meter breedte van de stoeiplaats verdedigen tegen andere mannetjes  satellietmannetjes die binnen het stukje van het territoriale mannetje worden geduld en daar soms ook paren met vrouwtjes die het stukje bezoeken en mannetjes die het verenkleed van een vrouwtje maar de geslachtsorganen van een mannetje hebben. Deze 'derde' sekse is in 2008 beschreven door onder anderen de Nederlandse ornitholoog Joop Jukema, maar komt heel weinig voor.

Meest voorkomend (84%) zijn de territoriale mannetjes. Zij hebben kragen en pluimen met de zeer uitgesproken kleuren. De satellietmannetjes (16%) hebben meestal witte of een beetje gespikkelde kragen, en de kemphanen van de zeldzame derde sekse hebben dus helemaal geen kraag. De verschillen tussen deze typen mannetjes liggen erfelijk vast. Het betreft echter geen aan het sekse-gen gebonden verschil.

Deze spectaculaire, zeldzame weidevogel broedt in schrale, vochtige, bloemrijke graslanden, vrijwel uitsluitend in reservaten. Kemphanen zijn bekend door de fraaie voorjaarstooi van de mannetjes, die op de toernooiveldjes schijngevechten houden om de gunst van de vrouwtjes. Na de paring draaien de vrouwtjes op voor de zorg om het broedsel. Kemphanen zijn in ons land vooral nog te zien in de trektijd, maar ook wel in de winter.

Middelgrote steltloper met veel gedaanten. Typische vorm door relatief groot lichaam, vrij lange hals en middellange, iets omlaag gebogen snavel. Witte vlakken aan staartzijden, weinig opvallende vleugelstrepen. De mannetjes hebben in het voorjaar een opvallende kraag en oorpluimen en zijn zeer divers in kleur en tekening. De kleinere vrouwtjes zijn licht- of donkerbruin en hebben oranje poten.

Mannetjes baltsen op gemeenschappelijke baltsplaatsen ('leks'), waar ze schijngevechten uitvoeren. Diverse kleurtypen hebben verschillende rollen op de lek. Vrouwtjes paren op of vlakbij de lek. Niet-territoriaal, vrouwtjes broeden soms dicht bij elkaar; paart soms tijdens de voorjaarstrek. Broedt op de grond, in spaarzaam bekleed kuiltje, goed verborgen in lage vegetatie. Legtijd mei-juni. Eén broedsel; meestal vier eieren. Vrouwtje neemt gehele broedzorg op zich. Broedduur 20-23 dagen. Jongen zijn nestvlieders en worden door vrouwtje begeleid. Vliegvlug na 25-28 dagen, vrouw verlaat jongen vlak voor uitvliegen.

Insecten en larven van insecten, vooral vliegen en kevers. Buiten het broedseizoen gevarieerder, dan ook kreeftachtigen, wormen, slakjes e.d. In Sahel in de winter ook rijst en granen.

Over een breed front naar zuidwest, richting tropisch Afrika, vooral van juli-september. Overwintert in zachte winters ook in Nederland. Nederland is als doortrekgebied voor kemphanen in het voorjaar recentelijk sterk in belang afgenomen. De voorjaarstrek door Europa vindt over een oostelijkere route plaats, vooral in april en mei. Trekt met name 's nachts, maar ook wel overdag.

24. (12 maart 2025) Bruione kiekendief: Van de kiekendieven die in Nederland voorkomen, is de bruine kiekendief verreweg de algemeenste. Hij is een echte moerasvogel, met een voorkeur voor rietland. Lokaal kan de soort, als er sprake is van een hoge muizendichtheid, ook droger habitat bezetten, zoals bouwland. Van de drie soorten broedt en jaagt de bruine kiekendief in de natste en hoogste vegetaties.

Slanker dan buizerd, met langere en smallere vleugels en staart. Lange gele poten. Houdt vleugels tijdens trage jachtvlucht in opvallende V. Volwassen mannetjes hebben opvallende zwarte vleugelpunten, grijs in de vleugels en een grijze staart. Vrouwtjes groter, geheel bruin met een roomwitte kruin, keel en vleugelboeg. Juveniel lijkt op vrouw, maar heeft zwartbruin kleed en gaaf verenkleed (geen rui).

25. (12 maart 2025): Wintertalingen zijn kleine eenden die vooral in open gebieden met een moerassig karakter leven. Met de kop onder water verzamelen ze kleine waterdieren en plantaardig materiaal. In de winter verblijven wintertalingen in grote groepen in ons land. Als broedvogel gaat het de soort niet voor de wind; de aantallen namen af ten gevolge van verdroging en veranderingen in de leefgebieden.

Kleinste eend. Mannetje valt op door kastanjebruine kop en donkergroene vlek rond het oog, die doorloopt tot het achterhoofd. Het lichaam is grijs met een horizontale witte streep en een gespikkelde borst. De staart is zwart met gele zijden. Vrouwtje lijkt op vrouw zomertaling, maar de spiegel is glanzend groen.

Broedt op de grond, goed verscholen in de vegetatie. Broedt van midden april tot juli en heeft dan doorgaans één legsel van vijf tot zestien eieren. Bij verlies van het eerste legsel kan een vervangend legsel worden gestart.

De wintertaling geeft de voorkeur aan ondiepe, rustige, waterrijke gebieden met een welige begroeiing van de oevers, zoals kleine zoetwatermeren en langzaam stromende rivieren. Tijdens de winterperiode blijft de wintertaling trouw aan hetzelfde habitat, alleen wijkt hij dan ook weleens uit naar de kustgebieden. Ook daar zoekt hij plekken met voldoende begroeiing op, zoals getijdekreken en de rivierdelta. Veel in natte uiterwaarden en ondergelopen graslanden.

Noordelijke populaties trekken ver, terwijl zuidelijker populaties het hele jaar op dezelfde plek blijven of over kleine afstand trekken. In oktober trekt de wintertaling richting Middellandse zee en midden- en oostelijk Afrika. Eind februari wordt met de tocht terug naar het noorden van Europa begonnen.

26. (12 maart 2025): De tureluur is een weidevogel die je vaak herkent aan de typische zich eindeloos herhalende ‘tureluur’ roep. Ze broeden in weidevogelgebieden en overwinteren met name in het kust- en waddengebied.

28 cm. In zomerkleed kop, borst en bovendelen olijf- of grijsbruin, rijkelijk met zwart getekend. Onderdelen met bruine tekening op borst, flanken en soms ook op buik; overigens onderdelen wit. Poten helder oranje, snavel donker met oranje basis; snavel korter dan van zwarte ruiter. In vlucht eenvoudig te herkennen aan brede witte vleugelachterrand en witte rug en stuit. In winterkleed witte tekening gelijk, maar bovendelen meer grijsbruin of donkergrijs en keel en borst bleker. Karakteristiek is opheffen van vleugels na landing. Wipt bij onraad vaak met kop en gehele lichaam, evenals andere ruiters.

Broedt in Noordwest-Europa, Rusland tot Japan. Deels standvogel. In Nederland vrij talrijke broedvogel, wegtrekkend, doortrekker in groot aantal.

27. (12 maart 2025): De kleine reiger beweegt vaak snel door ondiep water. Als de poten boven water komen, vallen de gele voeten op. In Nederland komen er steeds meer broedende vogels voor, met name in de kustgebieden.

Broedt in bomen en struiken; meestal nabij kust- of binnenwater, vaak aan ondiep water in moerassen, lagunes, vloedlanden, poelen.

55-65 cm. Een kleine, sneeuwwitte reiger met slanke nek, lange, dunne, zwarte snavel, zwarte poten, en contrasterende gele tenen. Adult 's zomers met zeer lange veerpluimen op bovenborst, mantel en schouders, de laatste een losse 'mantel' vormend; twee lange kuifveren in nek afhangend. Vliegt bedaard op afgeronde vleugels, met ingetrokken kop en poten ver voorbij staart uitstekend.

Komt voor in Europa, Afrika, Azië, met uitzondering van Noord-Azië, en Oceanië. In Nederland zeer schaarse broedvogel, gedeeltelijk wegtrekkend, doortrekker en wintergast in klein aantal.